Brugge, den 19 Januari 1882.
Weerde Heer Gezelle,[1]
Ziehier wat Verschelde, op blz. 127 van zijn werk “Etude sur les noms des rues & des maisons de la ville de Bruges”, aangaande ‘t Minnewater zegt:
“Cette espèce de bassin fut creusé[2] à la même époque que le canal de Bruges à Gand, c’est-à-dire en 1382. On a beaucoup discuté sur la signification de ce mot, que l’on a souvent traduit par: lac d’amour. Nous croyons qu’il provient de l’ancien verbe flamand mennen qui, selon Kiliaen, signifie: Ducere, agere, vehere, minare; en français: mener. Le passage que l’on établit sur les fossés pour permettre l’accès des chariots aux terres cultivées, se nomme encore mennegat, que l’on prononce aussi minnegat, en certains endroits. Le minnewater serait donc le bassin qui mène les eaux du canal de Gand dans l’intérieur de la ville.”
Tot daar Verschelde.p2Weze hier nog bijgevoegd dat er voordezen[3] te Brugge twee zulke minnewaters moeten bestaan hebben, uitwijzens[4] de Inventaire van Gilliodts-Van Severen, deel II, blz. 8 en 292; dit ander minnewater was nabij de Speipoorte[5] gelegen en maakte de coupure uit tusschen stadswal en de vaart van Damme; even als er later, in 1717, in het zuiden der stad, eene wezentlijk-zoo-genaamde[6] coupure “gedaan” werd van aan ‘t IJzeren hekken[7] tot tegen de Meulenbrug, met hetzelfde oogwit[8] als vroeger, in 1382, geschiedde voor “tbreede watere bi den Wyngaerde” (Gilliodts, introduction, blz. 422). - Over dat noordelijk minnewater was er, door de stad Damme in 1351 eene nieuwe brugge geleid, welke zij beloofde te slechten op eerste aanzoek vanwege de stad Brugge. Die brug, zegt Gilliodts (II, 292), was gevestigd op de plaats der oude “minne brucghe”, had eene breedte “van twalef voeten breet” en lag reis[9] met de aanpalende straten: “niet hooghere danne nu die straten an beden ziden van den ghedelve zyn reis a reis.”
Mennen, menen is wel ‘t zelfde als fransch mener: daarvan is: een peerd mennen (conduire) een nog levend bewijs; maar het fransche conduire = menen, minnen, op waterloopen toegepast, is er ook nietp3te minder om in gebruik: un conduit d’eau is alweder hetzelfde, en de groeve langs waar men alzoo het water conduiseert mag ook wel een weg, of ten minste een wegel heeten, en onze ouden van dagen weten – in Brugge toch – het woord waterwegel te noemen, als zij spreken van bleekerijgrachten bijv. - Ik schreef op het einde der vorige alinea het woord ghedelf, dat hier alweder een synoniem van ‘t fransche coupure is. Dit blijkt, volgens mij, uit het opschrift zelve van den saarter[10] van 1351: “hoe dat die van Damme of zijn sculdich te doene de brucghe die over tghedelf gaet”. Bemerk daarbij de constructie van den volzin: “of zijn sculdich te doene ...” en hoe die brugge over ‘t gedelf ghaet = fransch conduit, mène - en ons op een nieuw over eenen watergang = fransch voie d’eau brengt of liever geleidt over de leede, de lee, de leye, enz. enz, zelfs over de leebrugge en de Yperleet en de Brugsche Reye, met verspring van l = r, tot aan de groote voie navigable en de mene (fransch pas, passage) van Calais en waar weet ik al!
Nu over menschen die in Frankrijk, op hunne manier, met een vlaamsch Geldbeen uitgaan om te schooien: p4In Victor Hugo’s Notre Dame de Paris; Hetzel, 1870, blz. 46, kolom 1, lees ik onder andere nopens de schooiers en fielten[11] die de Cour des Miracles bewoonden:
“Au rebours, c’était un mâlingreux[12] qui préparait avec de l’éclaire et du sang de boeuf sa jambe de Dieu du lendemain”.[13]
Dit komt, meen ik, in zin en uitbeelding volkomen met “e gel(d)been” uit Kortrijk en omstreken overeen.[14] Ziedaar dus een woord dat geijkt is en – den doop van Parijs ontvangen heeft[15] als[16] is ‘t dat weder[17] Littré noch Bescherelle het geboekstaafd hebben.
Geerne genoeg hadde ik hier eene lijst opgemaakt van de varianten waaronder menen, mener, minare, enz.[18] in de Europeesche talen voorkomen; maar dit ware tijdverlies voor mij en een werk afnemen dat toekomt aan Hem[19] wiens toegenegen dienaar hier zijnen naam zet: