Hoe druk is onze briefwisseling tegenwoordig! Maar dat kan niet anders! Dat wij beiden gelijkelik begeesterd zijn voor een en de zelfde zake, een zake bovendien, die zóo weinig bemind wordt, schier door niemand dan door ons beiden - dat moet onze herten tot elkander brengen. En ik meen, behalve dat, dat wij ook buitendien in menig opzicht moeten samen stemmen. Dat zal nog meer blijken als ik U eens van aangezicht tot aangezicht zal zien, en de vriendenhand zal kunnen drukken.[1] Hoe zingt onze Vondel?
"D'eenzedige zijn naerder bloed dan magen."[2]
Ik dank U van herten voor de verrassing die Gij mij bereid hebt met uw krachtig en schoon gedicht "De vl. zonen"[3] mij toe te wijden. Voor uwe goede meening, voor uwe vriendelike gezindheid in dezen, hertelik dank. Lîkwel! mijn vriend! Gij schat mij in der daad te hoog, en Gij doet mij te groote eere. Ik verdien dat niet! Ik zou liefst in stilte arbeiden, zonder eenigen ophef. Op 't goed gelukken van mijn arbeid stel ik groote weerde - mijn persoon mag dan op den achtergrond blijven. De lof-trompet beschaamt mij. Gedenke dus, dat mijn hert in nederigheid en ootmoed behagen vindt. -p2En nu ik toch een woordeken in gemoedeliken zin tot U richte, laat mij meteen opmerken dat het mij toeschijnt, uit uwen laatsten brief[4] als of de zinsnede in mijnen vorigen, rakende "d'ergernis aan uw priesterlik herte"[5] door U eenigszins anders is opgevat als mijne bedoeling, al schrijvende, geweest is. Ik ben overtuigd van het groote onderscheid, dat er tusschen U en mij bestaat, wat onze zienswijze en ons gevoelen op staatkundig en godsdienstig of kerkelik gebied aangaat (Of zou am Ende[6] dat onderscheid ook niet gaar[7] zoo groot wegen?) Vele zaken die eerbied en liefde wekken, ook die als heilig beschoud worden door U en door zoo velen welke ik hooge achting en groote genegenheid toedrage, en die mijne lieve ouders[8] ook in dien geest mij leerden beschouen - zijn mij, minst genomen, volmaakt onverschillig. Maar schaam en schande over mij, zoo ik die zaken nu zou bespotten, of zoo ik ergerde, griefde en beleedigde wie daarin anders gevoelen dan ik! Zie, ik heb nooit in mijn leven ook maar één woord met eenen roomschen geestelike gewisseld, om d'eenvoudige reden dat ik er nooit toe in de gelegenheid ben geweest. Toch heb ik mij steeds in 't volle volksleven bewogen, in verschillende kriten[9] steden en dorpen van mijn vaderland, en ook veel daar buiten, onder allerlei standen, hoog en laag. Nu meen ik echter dat gij liên[10] roomschen, en vooral gij liên roomsche geesteliken teder zijt in uw gemoed aangaande de zaken van uwen godsdienst, en ten einde dus die tederheid te ontzien en niet te kwetsen, daarom schreef ik de gewraakte zinsnede[11] in mijn vorigen brief. Ik was bang U te grieven. Wees verzekerd, mijn vriend! dat ik niets liever wil dan in eendracht en vrede en goede verstandhouding te leven met alle lieden; hoe p3veel te meer met hen op wier vriendschap ik mij beroeme! -
Met mijne friesche vertaling van de Bulla ineffabilis[12] die ik in der tijd voor den vorigen Paus van Romen bewerkte, kunt Gij doen wat Gij wilt. Wilt Gij haar in 't vlaamsch vertalen? Dat begrijp ik niet recht! Als taal-merkweerdigheid? En dan die geheele bulle? Daar zijn genoeg andere stukken in 't friesch geschreven, waaruit de eigenaardigheden mijner moedertaal beter kunnen blijken dan uit dit stuk, dat slechts boeketaal, geen volks-spreektaal bevat. En moest Gij die vertaling van den heer Jules Claerhout ontvangen? Had Gij er dan geen? Ik heb er U ja eene gezonden, voor vijf jaren reeds, gelijktijdig met die aan de Heeren Duclos en de Bo. Zoudt Gij am Ende[13] mijn Dialecticon ook niet in eigendom bezitten? Laat mij dit toch eens weten. Van niemand anders moogt Gij een friesche vertaling der Bulla en een Dialecticon ontvangen, dan juist van mij, den schrijver, uw vriend.[14] Daar hecht ik grooteliks aan. De nieuwe Schetsboek van Max Rooses is hier op 't Leesmuseum; ik ga dien boek zoo spoedig mogelik lezen, en meld U dan later mijn gevoelen aangaende de gedeelten waarin hij (Max Rooses) daarin van U en uw werk spreekt.[15]
Met veel genoegen heb ik uwe aanprijzing van Gailliard's Glossarium in R. d. H.[16] gelezen. Heil Vlaanderen! dat het zulke iverige mannen onder zijne zonen telt. met genoegen, en om uwentwille, zal ik trachten dat opstel in eenig tijdschrift alhier een plaats te bezorgen; in den Nederlandsche Spectator[17] denk ik. Verwacht ook wel dat het mij zal gelukken. Dat stukp4is zoo door en door vlaamsch, zoo typisch-vlaamsch, dat ik het bejammeren moet dat Gij daarin de lompe en onredelike hollandsche spelling met aa en uu volgt, in plaats van d'oude, schoone en aleen goede met ae en ue[18] Mag ik dat veranderen? Ik moet het stuk dan toch uit Rond den Heerd afschrijven!
Wat mij zelven aangaat, jammer! jammer! moet ik roepen dat zoo schoonen, weerdigen boek in 't fransch geschreven is. Dat ontneemt daar aan, voor mij, alle weerde. En waarom deed de heer Gailliard zoo dom en dwaas en onvaderlandsch[19] (in mijn oog altijd)? Ik kan daar voor geen enkele reden vinden; ik begrijp het niet. Voor mij is die boek nu volkomen onbruikbaar; en voor velen met mij hier in 't noorden. Hoe kan een Vlaming, die nog veel gevoel heeft voor uwe heerlike vlaamsche oudheid, die ook de schoone oud-vlaamsche taal bemint, toch zóó franschgezind zijn in hert en nieren? Gailliard mag zich schamen voor iederen Vlaming, voor iederen Nederlander! De Duitschers zullen hem erom verachten, en de Franschen, om wier wille hij zich zóó ergerlik verlaagd, moeten er hem achterrugs om uit lachen, zóó ze al ooit eenige kennis nemen van zijn werk. Hoe jammer! En hoe ergerlik!! - Zie, mijn vriend! daar staan wij nu ook in taalkundig opzicht eens lijnrecht tegen elkander over -
Zoethout, Radix Liquiritiae der apotheken, hiet in Friesland Swiethout (friesch swiet = zoet); en de ruwe, onbeschaafde leeden ten platten lande zeggen ook swiete prikke (friesch prikke = dun stokje). Hetp5p2/ingekookte afkooksel daarvan, in de gedaante van zwarte, droog-harde of vochtig-taaie cilinders, (extractum liquiritiae der apothekers) heet in Holland drop, en in Friesland sop. (Friesch sop = sap in 't algemeen, b.v. beiesop = bessensap; maar dit is het sop als bij uitnemendheid[20]). Oude lien zeggen ook wel swietsop (zoet sap) en swartsop. In Groningerland echter, ook een deel van 't oude Friesland, namelik van ouds Friesland tusschen Lauers[21] en Eems[22] geheeten, draagt dit zoethoutextracht den naam van Lakris, lakkris, lakkeris, de stemzate[23] op kris. Dit is natuurlik een verbastering van liquiritia, maar 't volk meent dat het zoo heet omdat het zoo lekker is. In Noordwestelik Duitschland heet het eveneens "Lakritzen saft." - Voor een unster[24] en ken ik geen ander woord in geheel Noord-Nederland Dat weegtuug is hier bij 't volk vrij onbekend; ik zag door 't volk nooit een unster gebruiken.[25]
Ik dank U voor uwen uitleg van de v. en de f in vrank en frank[26] Dat onderscheid en is hier niet bekend. Onze tonge en kan de letterverbinding vr onmogelik uutspreken, zoo min als b.v. lr, of mr.