Gelijktijdig met dezen brief verzende ik aan uw adres, met de post, een pak, inhoudende 1 Exemplaar Dialecticon, Bulla ineffabilis[1] en "friesche eigennamen"[2] Uit hoogachting en vriendschap bied ik U deze vruchten van mijne taalkundige studien, als eene vereering aan. Mogen ze U welkom wezen![3] En zeer geerne zal ik daarentegen een afdruk van uwe "Gedichten" ontvangen, zoo als Gij mij in uwen laatsten[4] schrijft. Ofschoon ik zelve niet dichterlik begaafd ben, weet ik toch zeer wel de schoonheden der dichtkunst te weerdeeren. En hoe ik reeds voor acht jaren over de groote weerde uwer geschriften, uit een taalkundig oogpunt, oordeelde, meugt Gij lezen op bladzijde 355, IId deel, van 't Dialecticon[5]
Ik was in de stellige meening dat ik U reeds voor jaren eenen afdruk van Dialecticon en Bulla vereerd had. Wijl ik van zulke zaken geen aanteekening houde, kan ik 't niet waar maken. In allen gevalle is 't mijne bedoeling geweest, ze U te zenden.[6] Zoo wete ik nu ook niet meer of ik U reeds vroeger eenen afdruk zond van mijne "friesche eigennamen". Zoo ja - dan hebt p2Gij er nu twee. Dat is een te veel. Daarom, hebt Gij in Vlaanderen iemand, die er belang in stelt, of wien het, in zijne studien, zou kunnen van dienst wezen, geef het eene exemplaar dan aan dien man; of anders, zend het mij, met de post, terug; ik zelve heb er maar een paar meer van over, en word er dikwijls om gevraagd.
Uw puuptjecato[7] brengt mij ons friesch piipkedrop te binnen. D'artsenijmenger mengt namelik hier in 't noorden, mank (engelsch among) 't gewone succus of extractum liquiritiae[8] een weinig anijsolie (oleum anisi), van 't anijszaad. En rolt er dan dunne pijpkes van, of liever rollekens (want hol zijn ze niet, en dat moet een pijp toch wezen); zoo dik of dun als een dikke gershalm, en een paar duim lang. En dat heet in Friesland piipkedrop, ook wel aniisdrop. Drop op z'n hollandsch, en niet sop op z'n friesch - ten bewijze, dunkt me, dat deze lekkernij (?) (kinder-lekkernij toch), uit Holland in Friesland eerst ingevoerd werd. Als de kinderen te Leeuwarden bij den apotheker een "recept" brengen, dat is een voorschrift van den arts ter bereiding van een geneesmiddel - dan krijgen ze van den artsenij-menger gewoonlik een klein spanen-dooske[9] gevuld met piipke-drop. Is dat ook een brugsch gebruik?
Zeit Gij liên[10] spegel voor spiegel?[11] Wij in Friesland ook. Datp3 is nader aan 't latijnsche speculum, waar van 't woord toch afstamt, dan de hollandsche form. Spegel en lanteern, dat zijn twee latijnsch-nederlandsche woorden, - ten bewijze dat de Romeinen onzen voorouders eerst met die dingen bekend maakten? Tafel en disch ook. - Ja, maar de Noord-Friesen hebben daarvoor eigene woorden. Spegel = Sjemstien, Lanteern = Skînfet, Tafel = Skew. - Is dat niet aardig? Sjem, Sjäm, Siamme is, in mijn Friesland een molik, ofte wel vogelverschrikker, Scheuche. Sjemstian of Sjemstien alzoo = moliksteen. Zoo die oude noord-friesen (die nooit met de Romeinen in aanraking kwamen, en tot diep in de middeleeuen - gedeeltelik wel tot de 14e eeuw en later - heidenen bleven, een (glad-gewreven, zwarten marmer-) steen als een spegel gebruikten, is 't geen wonder dat ze er een siamme in zagen weerkaatsen. Skînfet = schingvat, schijnvat. Skew = schijve, schijf, een schijf van een boomstam, zoo als het romeinsche discus, 't stamwoord van ons disch, en zoo als hier de slachters nog als hakblok bruken.
Een afschrift van uwe aanprijzing van Edw. Gailliard's Glossarium[12] ('k moest het toch afschrijven, om bizondere redenen)[13] heb ik reeds ter plaatsing opgezonden naar 't bestier van den Nederlandschen Spectator, een deftig en degelik letterkundig weekblad. Ik hope zeer dat men 't zal willen opnemen.[14] Een afdruk zende ik U. p4Van dien heer Gail. ontving ik ook, door uwe tusschenkomst, schreef hij mij - een allerbelangrijkste aanteekening uit Blancardi Lexicon medicum[15] aangaande d'oorisers.[16] Dáar had ik zoo iets zoo licht niet gevonden - althans nooit gezocht. Zoo grooter weerde had mij dus des Heeren Gailliard's hulpveerdigheid. Van Jules Claerhout ontving ik ook weer eenige mededeelingen, en tevens van een anderen jongeling uit Brugge, Arthur Plettinck met name. Dit alles dank ik U en uwer bemiddeling, van herten. Jammer dat mij ten eenen male genoegzaam vrijen tijd ontbreekt, om met zoo velen geregeld briefwisseling te houden. Al leefde ik nog duizend jaer, ik en kwam door mijn werk nooit. -
Arthur Plettinck bovengenoemd schreef mij dat hij een boek versen had, friesche, uit de vorige eeu, alle psalmen Davidis - van Althuysen. Mij bekend. Dichterlike weerde heeft deze verfriesching, voor zoo verre ze niet van de hand van Gysbert Japicx is, gelijk met eenige psalmen in der daad 't geval is, weinig. Voor Plettinck wel uiterst weinig. Men zou zeggen hoe komt hij er aan? Ik schreef hem, hij zou dien boek U vereeren; Gij hebt er meer aan. Deed hij 't reeds?[17]
Japik, friesche form van Jacob. - Japicx (in oude spelling), Japiks is genitivus[18] van Japik, en wil eenvoudig zeggen, zoon van Jacob, zoo als Gysbert-om's (oom's)[19] vader hiette, Hun "skaeinamme"[20] was Holckema - maar dien gebruikten ze, naar oud-friesche zede, dageliks niet. Japicx is niet het patronymikon[21] Japiking, Jacobing, 't is eenvoudig genitivus. Schreef Gysbert-om dietsch (nederlandsch), hij onderteekende Jacobs. Kan ik een exemplaar zijner gedichten opdukelen, ik zende 't U geerne,