Ik ben eens begonnen een opstel te schrijven over "Vlaamsch en friesch, nederlandsch en hollandsch , over vrijheid en dwingelandij[1] en spreken en schriven, in de maniere van een tzamensprake? tusschen een Vlaming en een Fries, die elkanderen toevallig op reis ontmoetten.[2] Vroeger, vooral in de vorige eeuw, waren zulke verdichte samenspraken tusschen reizende liên[3] onder den naam van "Schuitepraatjes"[4] en over allerlei gewichtige onderwerpen van den dag handelende, zeer in zwang. Ze hebben, wijl ze in volkseigenen toon geschreven werden, en verre bleven van geleerdheidskramerij, zich steeds in den bezonderen gunst des volks verheugd, en zijn ongetwijfeld een uitstekend middel om dit of dat denkbeeld den volke eigen te maken. - En als wij dit nu eens samen schreven, Gij als Vlaming, ik als Fries zou het zeker een dubbel doel bereiken, in 't Noorden en in 't Zuiden.
Ik ben dit gesprek begonnen, voleindig Gij het nu, zoo Ge 't met me ééns zijt. Ik heb U ook sprekende ingevoerd, doe Gij het mij ook. Ik heb U slechts als een voorbeeld sprekende ingevoerd. Gij zijt in niets gebonden, wat ik U in den mond leg. Gij moet dat alles veranderen, en in 't vlaamsch omzetten. Ook hebt Gij volle vrijheid om er nog tusschen te voegen, zoo U dit raadzaam voorkomt. p2Ik stel mij voor dat Gij eerst mijne laatste onbeantwoorde vraag beantwoord, en verder het gesprek voortzet zoo als Gij zult willen, om er ten slotte ook het einde aan te maken, zoo als ik het begin. Ik bedoel met mijne laatste vraag dat men oudtijds, in den besten tijd der noord- en zuid-nederlandsche letterkunde, niets geweten heeft van een eenvormige spelling over 't geheele gebied der nederlandsche sprake, dat vele tijdgenooten van malkander, Vondel, Hooft, Huygens, Anna Biins, Pater Poirters, of wie maar ook, toch allen zeer verschillend boekstaafden, zonder dat men er aan dacht dit onbehoorlijk te vinden, of zonder dat men er aan dacht dat de eenheid onzer sprake daar door verloren ging. Dat men in de laatste middeleeuen, en in de 16 en 17e eeu, in de verschillende nederlandsche gouen[5] zeer verschillend boekstaafde, en zonder eenigen schroom of bewustheid van wat men nu tegenwoordig een onbetamelijkheid acht, zoo na mogelijk zijn eigene spreektaal in geschrifte afbeeldde, enz. enz. enz.
Het friesch getinte nederlandsch dat ik schrijf, is niet volkomen de spreektaal van Leeuwarden; die zoude voor Nederlanders in 't algemeen, te onverstaanbaar worden. Ik heb mij voorgesteld te spreken als een beschaafd man uit Leeuwarden doen zou, die met een anderen Nederlander, 't zij dan Hollander of Vlaming in gesprek is, en die dus, om diens wille, zijn tonge tot een meer algemeen nederlandsch voegt, zonder daarom zijne uitspraak p3en woordschikking te veranderen. En ik stel mij voor dat ook Gij op die wijze brugsch vlaamsch spreken zult, zoo dat ieder Nederlander U ten vollen verstaat, uwe uitspraak afbeeldende. Dus ongeveer zóó als Gij gewoon zijt te schrijven in Loquela, in uwe Uitstapjes in de Warande, of ook nog wat meer echt vlaamsch, plus de afbeelding der uitspraak van ui en ij, enz. Maar niet zóó plat brugsch als b.v. de "Oude kindervertelsels in den brugschen tongval" van Lootens; dan wordt men onverstaanbaar voor andere Nederlanders.
Vergeef het mij, zoo het hier den schijn heeft, als of ik U de wet wil voorschrijven! Ik meld U maar mijne gedachte en doe U een voorstel zoo als naar mijne inzichten, meest bevorderlik is aan ons doel.
Ik heb voorloopig op de halfscheid slechts der bladen geschreven, opdat Gij op de andere zijde zoudt schrijven[6] want natuurlik zult Gij alles, wat ik den Vlaming in den mond leg, veranderen. Uwe zinbou is korter, en bezigt niet zulke lange, ingewikkelde, kunstig samengestelde zinnen als de mijne, als die der Noord-Nederlanders in 't algemeen. Uwe vlaamsche eigenaardigheden ook daarin zouden vooral dienen uit te komen. -Maar genoeg! -
Schrijf ev. nu het uwe bij, en zend mij alles terug. Dan schrijf ik alles in 't net over, of ik laat dit naukeurig door mijn 16 jarigen zoon verrichten, en zend U daarna het geheel nog eens toe, in oogenschouw, en om nog goed- of af te keuren wat Ge wilt. En zoo als Gij wilt, zalt geschieden. - En wat dan?
Zie hier mijn voorstel: Dan zenden wij het stuk p4ter plaatsing aan "De Tijdspiegel", met "De Gids", onze beide allerbeste, deftigste en degelikste tijdschriften (revue's geloof ik, zegt Gij), geheel onpartidig van standpunt en waarin onze eerste en beste letterkundigen schrijven. Ongetwijfeld wordt het daarin opgenomen; ik krijg voor mijne bijdragen daarin altijd florijn[7] 20 per vel druks; dat zullen wij samen ook wel krijgen, benevens een 25 tal overdrukken. Willen ze geen geld geven, mij ook goed. Maar ik twijfel daar aan niet. Maar dat is bijzaak. Daarna zenden wij het nog ter plaatsing in aan Rond den Heerd. En misschien, als wij er geld voor ontvangen van De Tijdspiegel, laten we het voor dat geld een honderd-tal afdrukken nemen, in Vlaanderen of hier, ter verspreiding onder onze vrienden of onder hen die met ons voor vlaamsche en friesche taal eigenheden tegen 't Hollandsch strijden.
Zie daar mijn voorstel. Kom Gij nu met een ander voor den dag, of met uwe aan- en opmerkingen op het mijne.
Ik heb U in alles rond en open mijne meening gezeid, als onder goede vrienden behoort. Overdenk Gij de zake, en voer U zelven sprekende in, in plaats van wat ik U laat spreken (als een voorbeeld), en voleindig het stuk en de samenspraak, tot dat onze Vlaming en Fries te Rotterdam aankomen en elkander Vaarwel zeggen. Dan hebben wij beiden evenveel tot de opstelling van ons beider stuk gedaan.
Overigens is hier niets bijzonders. Een vroolike Kerstmis (en blide Jûltîd[8]) wensch ik U van harten toe.