Eergisteren avond (Saterdag) laat ben ik in den besten welstand t'huis gekomen van mijne vlaamsche reize.[1] Gisteren heb ik eenige noodzakelike, door mijne afwezigheid verzuimde bezigheden moeten verrichten. Maar heden morgen is het mijn eerste werk U dezen brief te schrijven, om U nog eens uit de volheid mijns herten mijn dankbaarheid te betugen voor de meer dan vriendschappelike ontvangst die mij door U in uw huis is bereid geworden. Wegens die gastvrijheid en die eere tevens die Gij mij hebt bereid en verschaft, gevoel ik mij zoo veel te meer aan U verbonden. Nogmaals duzend maal dank voor alles wat ik ten uwent heb mogen genieten.
Ook heb ik met het meeste genoegen kennis gemaakt met uwe vrienden die mijne medegasten waren aan uwen feestdisch. Inzonderheid de Eerw. Hr. v. Hee was mij uitermate sympathisch, en gevoele ik mij, in mijn herte, bizonderlik door zijnp2innemend wezen, tot hem aangetrokken. Het etmaal dat ik te Kortrijk doorbracht, zal mij mijn levenlang in dierbare herinnering blijven, gelijk ook mijn geheele vlaamsche reize het aangenaamste herdenken bij mij achterlaat.
Van Kortrijk ben ik regelrecht naar Oostende getrokken, waar ik eveneens, aangelokt door het aangename verblijf aan 't strand, een geheel etmaal vertoefde. Daar mocht ik ook, door uwe vriendelike en zeer op prijs gestelde bemiddelinge, den brief van mijnen zoon, uit Duunkerke terug gestierd, ontvangen. En wijl die brief de beste tijdingen bevatte, zoo kon ik mijn reis, volgens wensch en voornemen, vervolgen en volbrengen. Mijn verblijf te Oostende was voor mijne taalkundige studien van veel belang, wijl ik daar uren lang met verschillende oostendsche visscherliên aan de haven en op de vischmarkt heb gesproken en verkeerd, en, in goede verstandhouding, in dien warmen dag, menig pintje bier met hun uitdronk. Wijl ik in zekeren zin zelve p3zeeman ben, door mijne indische reizen en door na verwantschap (broers, ooms, neven, vrienden) met vele zeeliên, zoo kon ik te bet met die oostendenaars spreken en hun tale verstaan. Gi weet: "nauta de ventis"[2] enz. - Ik heb veel merkwaardigs en belangrijks uit hunnen mond gehoord. Het waren flinke borsten, als ons eigen friesche zeevolk. Merkwaardig was het mij ook te hooren, dat er zich een friesche visscherman uit Harlingen (aan 't Flie) - 'Earlynghe noemden die plaatse mijne oostendsche kennissen -, gehuwd met eene vrouwe van Ter Schelling (eiland aan den mond van 't Flie), te Oostende had neêrgezet, en daar, met zijn friesche visschers schuit en op friesche wijze, anders dan d'Oostendenaars doen, zijn bedrijf uitoefent met goed gevolg. Hij was buiten - ware hij binnen geweest, 'k hadde hem bezocht. De man hiet "Surgedrœger", lijk mijn Oostendenaars zeiden - Sorgdrager, zijn verwantschap is mij bekend. Een merkwaardig voorbeeld, niet waar? van de dageliksch grooter wordende vermengeling der verschillende nederlandsche volksstammen. -p4Van Oostende keerde ik, al Brugge, naar Gent, waar ik den laatsten nacht verbleef, en waar ik 's morgens in d'herberge, aan den ontbijttafel, een' Hollander ontmoette uit Hoorn (aan de Zuiderzee), een kaaskoopman, die op Duinkerke handelde, en van daar nu weêrekeerde. Hoe bizonder toevallig, nietwaar? Van hem hoorde ik nog menige bizonderheid aangaande Duunkerke. Er is daar nog veel meer vlaamsch te vinden als Gi en uwe vrienden, als Eerw Duclos en zijne brugsche vrienden, meenen. Dit hadden mij trouwens ook d’Oostendenaars reeds gemeld. D'herinneringe aan Holland is ook te Duunkerke nog niet geweken; heet toch de buurt aan de haven nog steeds "d'Olandsche koaye" La Quai hollandaise. En er wonen veel Hollanders te Duunkerke - skuutmakers, touslagers, zeilmakers, blokmakers -, ook vaart er alle weken een stoomschip heen ende weere naar Amsterdam. Wat zegt Ge daarvan? -
Van Gent vertrok ik, den laatsten dag, al Mechelen, naar Leuven, waar ik in verwonderinge opgetoogen raakte wegens de schoonheid van 't raadhuus. Schoonder gebou en is er, naar mijne bescheiden meeninge, ter wereld niet.Van Leuven, na noene, langs Aerschot, Lier en Antwerpen, naar huis.
Mijn reisje is uitstekend gelukt; de schoonste herinneringen laat het bij mij achter.p5p2 Vergun mij thans, eerweerde Vriend! af te breken. - Een stoffelik aandenken aan Kortrijk heb ik nog bewaard in het bloemtuiltje van Veronica beccabunga[3] dat Gi voor mi pluktet, als we door de welige weitakkers langs de Leie wandelden. Als een aandenken heb ik het t'huis gebracht en bewaar ik het. -
P.S. Groet mi ook, vrage ik vriendelik, bi gelegenheid d'heeren Verriest en Beyaert, Karel de Gheldere en vooral ook den welbeminden Alf. v. Hee -