In den zelfden omslach waar Gij dezen brief in vindt, zende ik U de aanteekeningen terug over de oude Friesen in Vlanderen. Het zijn belangrijke aanteekeningen; die mij ten deele onbekend waren. Ze zijn mij van groot nut geweest bij 't opstellen van mijn west vlaamsche reisverhaal[1] ik heb ze daarin te pas kunnen brengen. En ik heb de vrijheid genomen den name des heeren Claerhout bij die gelegenheid met dankbaarheid te vermelden. Dat verslach van mijne westvlaamsche reize heb ik verledene weke mijnen vrienden en bekenden alhier voor gedragen - gelijk Rond den Heerd, 't laatst verschenen nummer, vermeldt.[2] Eerlang - in Januari en Fébruari a.s. - wordt het opgenomen in "De Tijdspiegel", en 'k hope U en den heer Claerhout alsdan eenen afdruk te kunnen zenden.
Wil nu nog mijnen herteliken dank aanveerden voor uwe bemiddeling in 't overzenden van des heeren Claerhout’s aanteekeningen, en p2wil dan ook zoo goed zijn, als 't U belieft, bij 't terugzenden van deze aanteekeningen, den heere Claerhout mijnen besten dank te betuigen voor de moeite die hij wel heeft willen nemen, ten mijnen behoeve.
Ook dank ik U voor de verklaringen, in uw laatste schrijven vervat, betreffende den geslachtsname Daenekindt. Zou Daenekindt en eveneens Daeninck niet beteekenen: kind of zoon van den Daene, van eenen Dene, eenen Noorman? Daar is allichte in de 8st en 9de eeue, als Denen en Noorlui zoo dikwijls al plunderende, moordende en zengende in de landen aan de Noordzee, vooral ook in Vlanderen vielen, eenen Noorman of Dene achter gebleven, of heeft eener friesch-vlaamsche maged moeder gemaakt van een Daenekindt, van eenen Daeninck. Immers de bekende oud-brugsche dichter Eedwaert den Dene bewaarde in zijnen name ook de gedachtenisse aan die noordsche vikingen, vrijbuiters en zeeroovers, niet waar? Zoo denk ik.
Was Janus Erasmius, wiens levensbeschrijvinge ik U zond[3] den zelfden dien Gij zocht?
Een lijstje van oude en verouderde woorden heb ik niet. Ik zal er een voor U aanleggen.p3Uwe laatste Loquela heb ik wederom, als immer met dit blad het geval is, met groot genoegen gelezen en betracht, en er veel bijzonders in gevonden. Vooral uwe "Wisselbank"[4] acht ik eene zake van groot belang voor den bloei onzer algemeene dietsche tale. Uw "spoorhuis" en "spoorhalle"[5] heb ik terstond in gebruik genomen in mijn opstel over West-Vlaanderen (met opgave van herkomste) - gelijk Gij eerlang zult kunnen lezen.
Houd mij, als 't U belieft, de volgende kleine aanmerking ten goede. Zij betreft de woorden die ik leze in 't laatste nummer van Loq[6] bl. 41, op 't woord bouterame: "ik verbeelde door u°, de korte oe, fransche ou". Ik weet wel, het afbeelden van zekere klanken door zekere letterteekens is slechts eene zake van overeenkomst, van onderling goedvinden, tusschen de lieden van eene en de zelfde schrijftale. Het is eene onwezenlike zake, zonder vasten grondslach. In zoo verre hebt Gij alle vrijheid en ook alle recht om den zelfden klank dien de Duitschers met u, en de Franschen met ou afbeelden, voor te stellen door u° - als men 't dan maar weet. Maer juist dit letterteeken door U voorgesteld, acht ik ongeschikt, wijl het lichtelik tot verwarring en misverstand aanleiding geven kan. Immers de twee-p4klank, die in de hoogduitsche en hollandsche talen uitgestorven is, maar in de friesche en vlaamsche talen nog duidelik wordt gehoord, en die ook in het oude hoogduitsch bestond, wordt door uo afgebeeld; te weten de klank, de tweeklank die wij, Gij als Vlaming, ik als Fries, uitspreken in de woorden bloed en moed, als bloe-od en moe-od, waar de Hollanders en Hoogduitschers slechts den enkelvoudigen oe klank hooren laten. Geeft men aan de u van uo de volle weerde, spreekt men haar als ou in 't fransch, dan beeldt de letterverbinding van uo (oe-u, ou-o) naukeurig de oude, echte, vlaamsche en friesche uitspraak der woorden bloed, moed af. En zoo boekstaafden ook de oude Duitschers, de oude Germanen in 't algemeen dezen tweeklank: bluod, muoth.
En dies komt het mij ongeschikt voor om den enkelvoudigen, korten oe klank (b.v. in bouterame) af te beelden door u°, 't welk te weinig verschilt van uo. Inderdaad, naar mijne bescheidene meening, blijft ons Vlamingen en Friesen niets anders over, zoo wij onze zuivere, korte, enkelvoudige oe- of ou-klank willen afbeelden (en waartoe we de fransche ou niet willen, de hollandsche oe niet kunnen gebruiken) - dan om hier de hoogduitsche, laat ik liever zeggen de algemeene germaansche, ja p5p2de algemeene wereld-u te gebruiken. En te schrijven buterame. Wil men deze oorspronkelike u nog nader onderscheiden van de fransche u, wel, dat men de eerste dan û schrijve, zoo als de Friesen doen in hun bûter = boter, en de tweede ü, als de Hoogduitschers. Maar u° kan te lichtelik de jammerlike verwarringe tusschen de oe, de uo, de ou, de u, de ü of ue vermeerderen.
Ik vroeg U, eenigen tijd geleên, mij eenen name te noemen voor een oostendsch visschersdochterkijn. Gij antwoorddet mij: "Lite". Wat is dat voor eenen name? Van welken vollen of oorspronkeliken name is het een "koseform"? - Of las ik verkeerd, en schreeft Gij Mite? Immers Mite is hier eenen "koseform" van Maria. Mag ik hierop een antwoord van U ontvangen als Gij weêr eens de penne opvat om mij te verblijden met eenen brief?
Het gaat mij als U; ook ik ben overladen met arbeid. Maar ik doe het geerne. Het stormt hier alle dagen - en de eene hevige regenvlage verdrijft de andere; daar bij is 't zoel en maf. Kwam er maar eene frisschen Ooster, die ons vorst bracht en zonneschijn! Dat ware mij liever.