Ik neem een gestolen momentje waar om u mijnen hertelijken dank en warmen gelukwensch te zeggen over al hetgeen Loquela zoo curieus en zoo meesterlijk verknoezelt[2]
Ter sprake van Ovendom, de Hollanders zeggen Oliedom daarvoor, d. i. zoo dom als olie (die zelve naar de vlam - haar verderf - kruipt of klimt, ’t geen het brandhout niet en doet; ja naar 't verderf kruipt ofklimt al ziende, want vloeiend vet heeft oogen). Het Wdb. der Nederl. Taal weet niet hoe dat uitgeleid, maar integendeel geeft zij daar als voorbeeld de volgende aanhaling van: "Ik heb nooit wel begrepen, waar de kloosters voor dienen. - Wel, dat 's oliedom om luije papen te huisvesten en aardige nonnekens achter tralies te houden." Die dit geschreven heeft is eene Mevrouw; of zij zelve ook wel een voorbeeld is van oliedom!...
Tegenkomst[3]
Ik lees in het Gedicht "van den Kaerlen"[4] vers 222:
Recht als een scip doet.....
Dit grimmet moet geernt zijn, van geernen, geeren, gieren d. i. weg en weder zwieren of bewegen. Van dit geernen komt geernaart, crevête; en de spreuk: zoo dronken als een geernaart.