Bij dezen betuig ik U van herten mijne deelneming in het leed, 't welk U heeft getroffen, in het afsterven van uwen zeer Geachten Vriend, den Eerw: Heer De Bo.[1] Ook mij deed het doodsbericht van dien edelen en geleerden man ('t welk Gij mij gisteren deed toekomen en waar voor ik U hertelik danke) zeer droevig aan. Zijn sterven is gewis een groot verlies voor de kerke Christi, en voor de wetenschap der vlaamsche tale en volkskennis. Maar troostrijk is de gedachte dat hij nu ontheven is en verlost van het droevige lichamelike lijden, waar mede hij in de laatste maanden zijns levens bezocht was. Moge hij nu zalig zijn ingegaan in de ruste welke overblijft voor den volke Godes, en mogen zijne werken hier op eerde nog lange getugenis geven van zijnen vromen wandel, en van zijne geleerdheid en wetenp2schap! -
En nog eens, mijn vriend! van herten betuge 'k U mijne deelneming in uwe bijzondere droefheid.
Al ware nu deze aanleiding niet voorgekomen, zoo hadde ik U toch dezer dagen geschreven om U eene tijding mede te deelen die mijn hert met blijdschap en verlangen vervult. Te weten het volgende:
Vrije tijd, geldelike middelen, gezondheid en andere gunstige omstandigheden veroorloven mij nog dezen zomer een uitstapke te doen. En waar henen zoude ik beter en liever gaan als naar Vlaanderen om mijne vlaamsche vrienden, U[2] en den heer Duclos in d'eerste plaats te bezoeken - waar toe mij mijn herte zoo drijft.
En zoo is dan nu mijn voornemen eerlang Vlaanderwaart te reizen, eerst den Eerw: Hr. Duclos te Brugge een bezoek te brengen, dan over Veurne naar Duinkerke te gaan, en daar goed mijne ooren enp3oogen te gebruiken. Van Duunkerke wil ik over Hazebroek, Poperingen en Iperen naar Kortrijk reizen, en hoop U daar in gezondheid en goeden welstand te ontmoeten.
Vrijdag den 11den September aanstaande, tegen den avond (vroeger of later, ik en weet nog niet hoe dat uitkomt met de reisgelegenheid langs den spoorbaan), hoop ik te Kortrijk te komen, en daar den volgenden dag (Saterdag, den 12d) te blijven. Voegt U dat? En vinde 'k U dien dag te huis?
Aangenaam zal het mij zijn, zoo ik nog voor mijn vertrek een kort antwoord op deze vraag van U mag ontvangen - opdat ik mogeliker wijze niet te vergeefs ten uwent kome.
Mijn herte verlangt sterk weer eens bij U te wezen[3] Ik stel mij veel genoegen van ons samenzijn voor.