Gelijktijdig met dezen brief zende ik U de vlaamsche Ruitenbrekers[1] weer terug. Die kwa-jongens en zullen U thans wel niet meer ergeren, denk ik. Ik heb ze maar wat lange hier in een laadje van mijnen schrijftafel gevangen gehouden, opdat Gij ze niet dageliks en zoudet zien. Wat die kwa-rakkers mag bewogen en gedreven hebben U aldus onweerdig te bejegenen - mag Joost weten. Eerst vatte ik niet met al van de geheele zake, en nog is zij mij duidelik en klaar als wase te winter. In geheel uwe De Bo-rede en vinde ik niet als fraaie woorden en schoone gedachten, deftig en degelik, hertroerende en overtuigende - zoo als slechts de vlaamsche groot-meester in tale en letteren, die zoude kunnen opstellen en samenvoegen. En niets wat iemand ter wereld zoude kunnen grieven, 't en zij dan den boozen en goddeloozen.
En nu zulk eene bejegening te moeten p2ondervinden uit den boezem van uw eigen volk, van jongelingen uit uwe eigene medestaanders - ja! dat moest U grieven en smerten! Althans aanvankelik. Nu hebt Gij zekerlik uwe kalmte al weer hervonden, en lacht schokschouderend over dusken aanval. 'T waren ook kwajongens die den Profeet Elia aanvielen en uitscholden[2] Maar de beren kwamen uit het woud, en verscheurden die knapen. Door beren zullen de ruitenbrekers wel niet verslonden worden, en Gij noch ik wenschen hun dusken lot. 'T en zij dan de beren van berou en spijt, die hunne tanden wel zullen laten voelen, als d'overmoed der bruischende jonge jaren geweken is voor beter inzicht en de bedachtzaamheid van rijper leeftijd.
Punctum. - Zand er over! -
Is het boek dat ik t'uwen koste door den boekhandelaar De Haan alhier, door bemiddeling van Dr Van Steenkiste, aan den Eerw: Heer Slosse zond, nu reeds goed in zijne handen gekomen? Ik schreef daarin den zelfden p3rijmslag die ik ook in uwen boek schreef, maar met de vervlaamschinge daaronder. Bij U, frieschkundige Vlaming! en was dit niet noodig, maar den Eerw: Sl. en durfde ik zooveel taalgeleerdheid niet toekennen.
Ook den Heer Advocaat Verriest ten uwent liet ik door eenen boekhandelaar alhier eenen afdruk toekomen. Hij heeft dien zekerlik reeds ontvangen.
Njunkelytsen = njunke(1) = nevens, en lyts = klein. Het bijwoord nevens in den form njunke wordt in de friesche gouspraken dikwijls gebruikt waar andere Nederlanders (Hollanders en Vlamingen) het adverbum bij gebruiken. Dus njunkelytsen = nevens kleinen, bij kleinen, bij kleintjes (kinderen zeggen ook wel, of zoo men tot kinderen spreekt: njunkelytskes), dat is: langzamerhand, allengskens.
(1) | Njunke = | niunke = nevenlik. |
neven | ||
friesch: e=i, v=u., ke overgebleven van like, lik, |