<Resultaat 929 van 2306

>

p1
Mijnheer Guido Gezelle
onderpastoor van O. L. V.
Kortrijk
 
p2
Beste vriend,

Zoudt gij morgen (dinsdag, 5 januari) mij kunnen komen bezoeken? Ik zou het zoo geern hebben, al ware het maar van ten elf ure tot den twee en half?

Maar hoe langer, hoe liever!

Mag ik u verzoeken de twee volumen van J. Winkler meê te brengen? Ik zal ze maar een koppel weken hier houden,

B
Hertelijke nieuwjaarwenschen!

De reize naar Kortrijk heeft mij zoo vermoeid, ik ben er zoo ziek van geweest; maar 't is weerom beter, God zij gedankt!

P. Busschaert

Noten

kwelspreukeskeat shibboleth criteriontestwoordrethronchalepoi gr.tessera

Register

Correspondenten

NaamBusschaert, Pieter
Datums° Damme, 28/07/1840 - ✝ Vichte, 10/01/1892
GeslachtMannelijk
Beroeponderpastoor; pastoor; leraar, componist
BioPieter Busschaert was de zoon van Ludovicus Busschaert, bakker, en Sabina Vankerschaver. Hij doorliep de humaniora in het Sint-Lodewijkscollege in Brugge, waar hij les kreeg van o.m. L. L. De Bo. In een schoolschrift verzamelde hij er zijn verzen onder de titel "Knopjes en Bloempjes in 't College geplukt". In 1859 vatte Busschaert priesterstudies aan in het kleinseminarie in Roeselare, waar Guido Gezelle les gaf. Met Gezelle bleef hij zijn hele leven bevriend. Het gedicht "Kom e keer hier, flieflodderke", dat Gezelle in 1860 schreef, werd ‘aan Pieter Busschaert van Damme' opgedragen. Ook later deed Gezelle nog een beroep op zijn muzikale kennis. Bij zijn gedicht "O Maria, die daar staat", vermeldde hij: "Zangwijze Pieter Busschaert". Tijdens zijn studies aan het grootseminarie te Brugge, dirigeerde Busschaert de Schola Cantorum. In die tijd componeerde hij ook een Stabat Mater, dat jaarlijks tijdens de Heilig-Bloedprocessie werd gezongen. Toch zou hij geen muziek ‘studeren’, wat volgens het artikel van Edgar Tinel in Musica Sacra één van Busschaerts frustraties was. Als autodidact schreef hij wel verschillende missen van de zestiende-eeuwse componist Giovanni Pierluigi da Palestrina over om zich diens schrijfwijze eigen te maken. Later leerde hij ook het oeuvre van Bach, Haydn, Beethoven, Schumann en Brahms kennen. Op 17 december 1864 werd Busschaert tot priester gewijd, op dezelfde dag als Hugo Verriest. Beiden werden kort nadien aangesteld als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege in Brugge. Pieter Busschaert kreeg er de poësisklas toevertrouwd en gaf muzieklessen aan de geïnteresseerde leerlingen, waaronder Karel Mestdagh. In 1877 werd Busschaert onderpastoor in Blankenberge, waar hij vaak ontmoetingen had met Edgar Tinel en Maria Belpaire. In 1883 werd hij pastoor in Vichte. Op al deze plaatsen werd hij erg gewaardeerd als muziekkenner. Als goede vriend van de Brusselse conservatoriumdirecteur F. Gevaert zetelde Busschaert regelmatig in de jury bij orgelwedstrijden aan deze instelling. Ook bij het eindexamen van de "Ecole de musique religieuse" in Mechelen maakte hij dikwijls deel uit van de jury. Dat Busschaert veel belang hechtte aan de muziek in de kerkdienst, blijkt uit het feit dat hij "sponsoring" zocht om het oude orgel van de kerk in Vichte te vervangen. Op 12 maart 1891 was het zover: het nieuwe instrument werd ingespeeld door Alphonse Mailly. Lang heeft Busschaert er echter niet van kunnen genieten. Op 10 januari 1892 stierf hij in zijn pastorie op 52-jarige leeftijd. Hij componeerde op tekst Guido Gezelle van o.a "Bedevaartlied ter eere van O.L. Vrouw van ruste", "O Blijde maand!", "O Maria die daar staat", "O Maria onbevlekte", "Jesu allerliefste kind", "O Eene uit al", "O Moeder Gods", "Feestlied", "Te lande en langs de dreven". Busschaert schreef, behalve de muziek voor dit grote aantal gedichten, vooral vocale kerkelijke muziek.
Links[odis]
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamBusschaert, Pieter
Datums° Damme, 28/07/1840 - ✝ Vichte, 10/01/1892
GeslachtMannelijk
Beroeponderpastoor; pastoor; leraar, componist
BioPieter Busschaert was de zoon van Ludovicus Busschaert, bakker, en Sabina Vankerschaver. Hij doorliep de humaniora in het Sint-Lodewijkscollege in Brugge, waar hij les kreeg van o.m. L. L. De Bo. In een schoolschrift verzamelde hij er zijn verzen onder de titel "Knopjes en Bloempjes in 't College geplukt". In 1859 vatte Busschaert priesterstudies aan in het kleinseminarie in Roeselare, waar Guido Gezelle les gaf. Met Gezelle bleef hij zijn hele leven bevriend. Het gedicht "Kom e keer hier, flieflodderke", dat Gezelle in 1860 schreef, werd ‘aan Pieter Busschaert van Damme' opgedragen. Ook later deed Gezelle nog een beroep op zijn muzikale kennis. Bij zijn gedicht "O Maria, die daar staat", vermeldde hij: "Zangwijze Pieter Busschaert". Tijdens zijn studies aan het grootseminarie te Brugge, dirigeerde Busschaert de Schola Cantorum. In die tijd componeerde hij ook een Stabat Mater, dat jaarlijks tijdens de Heilig-Bloedprocessie werd gezongen. Toch zou hij geen muziek ‘studeren’, wat volgens het artikel van Edgar Tinel in Musica Sacra één van Busschaerts frustraties was. Als autodidact schreef hij wel verschillende missen van de zestiende-eeuwse componist Giovanni Pierluigi da Palestrina over om zich diens schrijfwijze eigen te maken. Later leerde hij ook het oeuvre van Bach, Haydn, Beethoven, Schumann en Brahms kennen. Op 17 december 1864 werd Busschaert tot priester gewijd, op dezelfde dag als Hugo Verriest. Beiden werden kort nadien aangesteld als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege in Brugge. Pieter Busschaert kreeg er de poësisklas toevertrouwd en gaf muzieklessen aan de geïnteresseerde leerlingen, waaronder Karel Mestdagh. In 1877 werd Busschaert onderpastoor in Blankenberge, waar hij vaak ontmoetingen had met Edgar Tinel en Maria Belpaire. In 1883 werd hij pastoor in Vichte. Op al deze plaatsen werd hij erg gewaardeerd als muziekkenner. Als goede vriend van de Brusselse conservatoriumdirecteur F. Gevaert zetelde Busschaert regelmatig in de jury bij orgelwedstrijden aan deze instelling. Ook bij het eindexamen van de "Ecole de musique religieuse" in Mechelen maakte hij dikwijls deel uit van de jury. Dat Busschaert veel belang hechtte aan de muziek in de kerkdienst, blijkt uit het feit dat hij "sponsoring" zocht om het oude orgel van de kerk in Vichte te vervangen. Op 12 maart 1891 was het zover: het nieuwe instrument werd ingespeeld door Alphonse Mailly. Lang heeft Busschaert er echter niet van kunnen genieten. Op 10 januari 1892 stierf hij in zijn pastorie op 52-jarige leeftijd. Hij componeerde op tekst Guido Gezelle van o.a "Bedevaartlied ter eere van O.L. Vrouw van ruste", "O Blijde maand!", "O Maria die daar staat", "O Maria onbevlekte", "Jesu allerliefste kind", "O Eene uit al", "O Moeder Gods", "Feestlied", "Te lande en langs de dreven". Busschaert schreef, behalve de muziek voor dit grote aantal gedichten, vooral vocale kerkelijke muziek.
Links[odis]
Relatie tot Gezellecorrespondent

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamVichte
GemeenteAnzegem

Naam - persoon

NaamBusschaert, Pieter
Datums° Damme, 28/07/1840 - ✝ Vichte, 10/01/1892
GeslachtMannelijk
Beroeponderpastoor; pastoor; leraar, componist
BioPieter Busschaert was de zoon van Ludovicus Busschaert, bakker, en Sabina Vankerschaver. Hij doorliep de humaniora in het Sint-Lodewijkscollege in Brugge, waar hij les kreeg van o.m. L. L. De Bo. In een schoolschrift verzamelde hij er zijn verzen onder de titel "Knopjes en Bloempjes in 't College geplukt". In 1859 vatte Busschaert priesterstudies aan in het kleinseminarie in Roeselare, waar Guido Gezelle les gaf. Met Gezelle bleef hij zijn hele leven bevriend. Het gedicht "Kom e keer hier, flieflodderke", dat Gezelle in 1860 schreef, werd ‘aan Pieter Busschaert van Damme' opgedragen. Ook later deed Gezelle nog een beroep op zijn muzikale kennis. Bij zijn gedicht "O Maria, die daar staat", vermeldde hij: "Zangwijze Pieter Busschaert". Tijdens zijn studies aan het grootseminarie te Brugge, dirigeerde Busschaert de Schola Cantorum. In die tijd componeerde hij ook een Stabat Mater, dat jaarlijks tijdens de Heilig-Bloedprocessie werd gezongen. Toch zou hij geen muziek ‘studeren’, wat volgens het artikel van Edgar Tinel in Musica Sacra één van Busschaerts frustraties was. Als autodidact schreef hij wel verschillende missen van de zestiende-eeuwse componist Giovanni Pierluigi da Palestrina over om zich diens schrijfwijze eigen te maken. Later leerde hij ook het oeuvre van Bach, Haydn, Beethoven, Schumann en Brahms kennen. Op 17 december 1864 werd Busschaert tot priester gewijd, op dezelfde dag als Hugo Verriest. Beiden werden kort nadien aangesteld als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege in Brugge. Pieter Busschaert kreeg er de poësisklas toevertrouwd en gaf muzieklessen aan de geïnteresseerde leerlingen, waaronder Karel Mestdagh. In 1877 werd Busschaert onderpastoor in Blankenberge, waar hij vaak ontmoetingen had met Edgar Tinel en Maria Belpaire. In 1883 werd hij pastoor in Vichte. Op al deze plaatsen werd hij erg gewaardeerd als muziekkenner. Als goede vriend van de Brusselse conservatoriumdirecteur F. Gevaert zetelde Busschaert regelmatig in de jury bij orgelwedstrijden aan deze instelling. Ook bij het eindexamen van de "Ecole de musique religieuse" in Mechelen maakte hij dikwijls deel uit van de jury. Dat Busschaert veel belang hechtte aan de muziek in de kerkdienst, blijkt uit het feit dat hij "sponsoring" zocht om het oude orgel van de kerk in Vichte te vervangen. Op 12 maart 1891 was het zover: het nieuwe instrument werd ingespeeld door Alphonse Mailly. Lang heeft Busschaert er echter niet van kunnen genieten. Op 10 januari 1892 stierf hij in zijn pastorie op 52-jarige leeftijd. Hij componeerde op tekst Guido Gezelle van o.a "Bedevaartlied ter eere van O.L. Vrouw van ruste", "O Blijde maand!", "O Maria die daar staat", "O Maria onbevlekte", "Jesu allerliefste kind", "O Eene uit al", "O Moeder Gods", "Feestlied", "Te lande en langs de dreven". Busschaert schreef, behalve de muziek voor dit grote aantal gedichten, vooral vocale kerkelijke muziek.
Links[odis]
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Naam - plaats

NaamKortrijk
GemeenteKortrijk

Titel - ander werk

TitelDe Nederlandsche geslachtsnamen in oorsprong, geschiedenis en beteekenis
AuteurWinkler, Johan
Datum1885
PlaatsHaarlem
UitgeverWillink

Titel[04/01/1886], [Vichte], Pieter Busschaert aan Guido Gezelle
EditeurBart Vandekerkhove; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderBusschaert, Pieter
OntvangerGezelle, Guido
Verzendingsdatum[04/01/1886]
VerzendingsplaatsVichte (Anzegem)
AnnotatieDatum en plaats gereconstrueerd op basis van de poststempel.
Fysieke bijzonderheden
Drager 87x123
geel
papiersoort: recto met adres; verso horizontaal beschreven, inkt
Staat volledig
Vormelijke bijzonderheden op adreszijde: gedrukte postzegel, afgestempeld
Toevoegingen op recto links en linksonder: notities: kwelspreuke skeat shib[+b]oleth criterio testwoord rethro chalepoi gr. tessera (inkt, verticaal, hand G.G.); op verso rechts in de bovenrand: [4/1 1886] (inkt, hand P.A.); verso met blauw potlood doorgehaald
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief5580
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|11891
Inhoud
IncipitZoudt gij morgen (dinsdag, 5 januari) mij kunnen
Tekstsoortbriefkaart
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.