Geachte Heer en Vriend,
In Botten en Beenen[1] heb ik veel genoegen gevonden. Ik vermoedde wel dat botte (laars) den naam van het botbekleedsel was; maar ik zou er geen bewijs voor gevonden hebben. Botten en Botter zal zeker wel teerlingspeler geweest zijn; toch heb ik het woord als zoodanig maar eenmaal tegengekomen. Botten in den algemeenen zin van bedriegen staat overal te lezen.
Daarbij teeken ik hier aan: Bot, mannelijk Een eindeken tijds: “Wij gaan wederom enen bot schoon weêr krijgen”. “Hij is wel zot, maar ‘t en is maar bij botten” = bij eindekens tijd.
Waar zou opbotten zijne plaats moeten vinden in: “Dit zal u nog zuur opbotten!” = “‘t zal nog zoo stijf uit jen oogen loopen!” = ‘t zal U nog erg bedroeven. - Dit opbotten komt, als ik mij goed herinner, uit Noord-Braband.p2Kent Gij een muylstooter, mannelijk = priester, die met de eene of de andere relikwie den zegen geeft?
“Ic sorge (vreeze) dat het boeverije is.”
“Iemand iets afschaffen” = afwinnen, afdoen (met bedrog).
Deze drie laatste woorden staan in mijne oude “Historie van / Thijl Ulespieghel, van sijn schalcke / lustige boetsen ende boeverijen / die hy in sijn leven bedreef,”[2] waarin nogal wat ongewone woorden voorkomen.
Mag ik U, Geachte Heer, vragen of de Geschiedenis van die Afrikaansche Taalbeweging, enz. voor taalkunde en taalhistorie waarde bezit? En zoo ja, waar kan ik dat boek koopen, leenen of zien? En wat kost het?
Van Ons oud Vlaamsch zou ik wel een proefnummer willen zien, eer ik er op inteeken. Kunt Gij er mij geen bezorgen?
En nu nog eene vraag, waarover ik zeker goed bescheid van U krijgen kan. Wat zoudt gij denken van de alleroudste gedaante van ons Nederlandsch (Vlaamsch, Brabandsch, Zeeuwsch, Hollandsch en Friesch taaleigen), en voornamelijk over den tijd en de omstandigheden, die aan de westerlijke nederduitschep3tongvallegroepen hare nederlandsche eigenschappen, hare specifieke kenmerken, gegeven hebben, waardoor zij van ‘t eigenlijke platduitsch en ‘t hoogduitsch onderscheiden zijn? Acht Gij de Nederduitsche Psalmen uit den Karolingertijd en den Heliand[3] specifiek nederlandsch, eerder dan een Rijnlandsch of meer noordoostelijk dialect te wezen? Ik voor mij blijf tusschen beide hypothesen in onoverwinbaren twijfel hangen, en al de notas en aanmerkingen, die men over die twee schriften gemaakt heeft, verduisteren mijn oordeel nog meer dan zij er licht in brengen!
Verhopende binnen kort het genoegen te hebben over dit een en ander eenige regelen van Uwe hand te lezen,
groet ik U met vele achting en zeg ik mij steeds tot wederdienst bereid.