- Gij hebt gelijk: "wjergea", ter plaatse door U aangehaald, bediedt de weêrga, de wedergade des duivels, alzoo gesproken om te vermijden des boozen naam zelve te moeten zeggen. Nog heden is bij het friesche volk deze spreekwijze zeer algemeen in gebruik. - Hedendaagsch "jamk" is "dikwijls", maar in voorwaardeliken zin. Voor “dikwijls” in stelligen zin, zeggen wij "faek", hollandsch vaak, 't welk verbogen wordt: vaker, vaakst, faker, faekst. Dit woord is mij niet ten vollen duidelik. Gysb: Japicx gebruikte het ook als bijwoord: zeer, veel, zeer wel, heel goed, schoon, enz. Het oudfriesch (14e eeu) heeft: "iamlik" in den zin van "gezamentlik". "Honk" is het engelsche "home", 't huis, diu ghimats". Het woord is ook oud-hollandsch, en in Vondel's tijd in Holland nog gebruikelik. "Honkland", het vaderland, diu ghimats. - In eene zeeusche oorkonde van den jare 1256 staat: "Qando comes est in unclandis", 't is te zeggen: Als de grave t'huis is, in zijn eigen land, in eigene graafschepe, en niet in den vreemde. De Zeeuwen en spreken de h niet, als de Vlamingen. "huncland" ware beter geboekstaafd. Men zegt: "bij honk", en niet te honk, at home. De zwerver, na lange afwezigheid, aan de deure van 't ouderlike huis kloppend, zegt met eene zucht van blijde verlichtinge: "Sia sa! ik bin bij honk!" 'K heb het zelven herhaaldelik ondervonden.
p1
Den Eerweerden, zeer geleerden Heere Guido Gezelle,
in d'Handboogstrate, tot Kortrijk.
Vlaenderen.
in d'Handboogstrate, tot Kortrijk.
Vlaenderen.
p2
Eerweerde Heer en Goede Vriend!
Si mi herteliken groeted!
Dîn truwe
J.W.
Haarlem 8.3.86.
Noten
[1] In zijn brief van 05/03/1886 aan G. Gezelle vroeg Winkler uitleg over het woord ”toot” in een Frans-Vlaamse tekst in: Rond den Heerd: 17 (1882) 8, p.63.