Uwe zending van drie afdrukken van uwen Hiawatha-zang heb ik in de beste orde ontvangen, en ik zeg er U heden mijnen hertgrondigsten dank voor. Het is een uit der mate schoon geschenk dat ik alzoo aan uwe vriendschappelike gezindheid en aan uwe mildheid te danken hebbe. Met waar genoegen en blidschap des herten heb ik reeds het grootste gedeelte van uwe vervlaamschinge van Longfellow's meesterzang gelezen. Hoe uitnemend zijt Gij er in geslaagd, hoe bijzonder wel is het U gelukt, het oorspronkelike Engelsch in het zoo na verwante volkseigene Vlaamsch over te brengen. Eere en lof komt U daar voor in rijke mate toe, en zal ongetwijfeld ook ruimschoots uw deel worden. En eenen herteliken gelukwensch wegens het voltooien van dezen belangrijken arbeid, en wegens het zoo uitnemend wel gelukken er van,p2zij U nog van mijn belangstellend en dankbaar gemoed toegeroepen.
In het bijzonder behaagt het mij dat het oude en ware vlaamsch, dat zoo na verwant is aan mijne eigene friesche sprake, in uwen Hiawatha zoo ten volsten tot gelding komt. Hoe schoon toch is die taal, hoe liefelik en welluidend! en hoe verre verheven boven het schoolsche en stijve geijkte boeken-hollandsch - dat kruis voor alle ware Vlamingen, voor alle vrije Friesen, bij wien het levende woord uit den mond des volks tienmaal meer geldt als de doode letter uit de penne des schoolmeesters.
Nogmaals dank voor uw geschenk! de afdruk dien Gij eigenhandig hebt gewaarmerkt en mij op- gedragen, zal ik steeds in hooge eere houden, en al licht met een of twee der andere afprintsels eenen belangstellenden medestander in onzen Vlaamsch-frieschen taalstrijd, uit uwen naam, verblijden. En waar ik kan, en waar het pas geeft, zal ik ook hier voor de Hollanders uwen nieuen boek d'eere geven, die er van rechtswegen aan toekomt, en er de belangstellenden opmerkzaam op maken.p3Hier bij ingesloten het kaartje terug van Dr Hansen. Zeker, het is goed en best, dat hij U als lid van de Vlaamsche taalkamer is komen begroeten. Maar dat hij er op schrijft, dat ik met hem van hart en ziel verbonden ben, zoo is dat, minst genomen, maar als eene dichterlike vrijheid te beschouwen. Ik ben een geloovig Christen - hoe kan ik met hart en ziel aan eenen liberaal verbonden zijn? Ik draag den Heer Hansen groote achting toe om zijns werks wille op taalkundig gebied, en wijl hij mij, toen ik hem eens een bezoek bracht, met de meeste vriendelijkheid ontving, en mij ook sedert blijken zijner vriendelijke gezindheid deed geworden, zoo ben ik hem geerne vriendschappelik genegen. Maar - met hert en ziel aan iemand verbonden zijn, dat is toch gants wat anders, meen ik.
Het spijt mij zeer dat wij waarschijnlik uwen fraaien duikalmanak voor 't komende jaar zullen moeten derven.[1] Ik heb oprecht veel genoegen aan dien almanak, alle dagen dat ik er een blaadtje afscheure. Hij hangt boven mijne schrijftafel, en wordt alle dagen trou door mij nagegaan.p4Mijn zoon, die even als ik-zelve, frisch en monter is, brengt nu zijne zes weken verloftijd in 't vaderlike huis door. Dit geeft mij veel afleiding, zoo als Gij denken kunt, en belet mij wel eens in mijne stille studien. Maar dat heb ik geerne voor hem over. Wij hebben samen eene schoone reize gedaan, van 14 dagen, in het heerlijk schoone berg- en boschland van Thüringen; over Dusseldorp en Cassel henen, over Brunswijk, Hanover en Osnabrugge terug. Het was voor ons beiden eene verkwikkelijke reize; wij hebben veel goeds genoten.
De Fransch-Vlamingen zijn slechte briefwisselaars. Ik zond hun ('t Vlaemsch Comiteit, en den Heer Bonvarlet) twee afdrukken van mijne fransch vlaamsche reisbeschrijvinge. Maar 'k en ontving taal noch teeken terug, zoo min als wegens mijnen geslachtsnamenboek die ik hun verleden jaar aanbood en ten geschenke zond. Zijn mijne brieven en mijne toezendingen hun geen antwoord weerd, wel nu, dan is mij dat een teeken dat zij van mijn werk niet gediend believen, en ga ik hun bedanken voor mijn lidmaatschap van 't Vlaemsch Comiteit. Dit krenkt mijne eere.p5p.2Uwe betuiginge, dat het U onaangenaam is, dat wij zoo verre van elkanderen verwijderd wonen, deel ik ten volle. Dikwijls zijn mijne gedachten te Kortrijk, en vaak komt de wensch bij mij op U 't een of ander te vragen of met U te bespreken. Kunt Gij niet eens naar Holland komen, in de volgende maand bij voorbeeld? Mijn huis staat ten allen tijde voor U open, aan mijnen disch is altijd eene goede plaatse voor U. En 'k zoude mij daarin zoo verblijden! Denk er eens goed over na, of Gij niet een paar dagen kunt uitbreken.
Op de woorden die Gij in uwen Loquela bijzonderlik onder mijne aandacht wenscht te brengen, zal ik acht slaan. Trouens, daar en staat geen letterken in uwen maandblad, dat door mij niet met naukeurigheid, en steeds met genoegen, wordt nagegaan.