Gent, 3.12.’86.
Mijn waarde Heer Gezelle,
Eene zeer aangename verrassing was het mij, zoo geheel onverwacht, eenen brief te mogen ontvangen van den sinds lang geliefden dichter van het “ruischend, ranke riet”.
Mijn drievoudige raadselachtigheid[1] is U thans werkelijk zeer helder opgeklaard; en ik hoop eerlang, onder eene vierde gedaante[2] voor uw oog en zelfs aan uw zijde te verschijnen. Word ik in mijne verwachting niet bedrogen, zoo zal ik het geluk hebben, min zelden – en van dichter bij met mijn minzamen briefwisselaar in betrekking te komen. – Ik geef U dát raadseltje nu ter oplossing. Goeden-dag en dank!
Hoogachtend en welgenegen,
Dr Am. De Vos