p1Brugge, 19den Februari 1888.
Eerweerde Heer en Vriend,
Rond den Heerd van heden geeft een stukske, Djent[1] en feintig[2] waarin ik o.a. lees:
“D’iefrouwkes, ze zijn djent,
…...
Maar peizen in de morge’
En ‘t huiswerk goe’ bezorge’,
Dat sijn ze nie’ gewend!” (Kortrijk).
Zegt men dat wel, in de morgen? = i morges. ‘t Ware mij ‘t weten weerd.
Deunen.[3] Als ik niet mis ben, dan kennen de Antwerpenaars Deunen in den zin van snoeven, fransch blaguer.
Okselgeere.[4] Te Brugge even goed bekend,
Splenter.[5] De parapluie wordt te Brugge ook wel sparappel geheeten, juist omdat de parapluie opensplet gelijk de sparappels; andere heeten enen ouden parapluie eene blomkoole, en de gelijkenis is evenp2treffend.
Teljaar.[6] Met de eeuwe gaan (Brugge) = even veel jaren tellen als de eeuw.
Vlakversch.[7] = Bloedversch, bij de viswijven te Brugge
Vlotmelk.[8] Te Kjøbenhavn eten ze rødkrød (moerbeiers[9]) met fløte, vlotmelk, overgoten.
Gedossig.[10] Is dat – dos - het zelfde niet als fransch doux, dousse = zacht (Brugge)?
Inrapen.[11] Men hoort ook: “Waar hebt gij zulke redens opgeraapt?”
Klozze.[12] Te Brugge klosse = diklijvig vrouwmensch, zwelte. Ook wel klosse-tente (— ⌣— ⌣) geheeten.
Kuddel.[13] Te Brugge: knuttel, kleine jongen. Kneutel, Deensch knøs = gamin.
Slag.[14] Te Brugge: een tourneetje pinten.
= Te Brugge: “Is me dat hier een’ speite (soms ook speie) van den trek!”
= De beuke van een hemd[15] is te Brugge “geheel de kuipe”, geheel de rondte van een hemd.
= Hardzaad? …. Hier heeten de kinders hunne marbels òòk zaad, te weten in “de Engelsche ronde”. p3= Op droog zaad zitten[16] = in Holland: op zwart zaad = in berooiden toestand; fransch dans la dèche.
= Bedinsten.[17] Bijdien, bijtijds, bijtijdsten, bidiensten, bedinsten; middelerwijl.
= Gehuchte van volk.[18] Hebt Gij Sigart’s Dictionnaire wallon de Mons niet onder Uw bereik? Ik geloof daar indertijd onder Verbo[19] hameau[20] iets aangaande slecht[21] volk gelezen te hebben; maar ‘t is te lang geleden om het nog met zekerheid te durven zeggen.
Noten
[1] Djent, djint = fraai, lief, bevallig: een djent kleed. Figuurlijk = treffelijk, eerlijk, edel: hij heeft een djente maniere van doen over hem. Ook = behendig: een hondje leren djent staan (opzitten en pootje geven). (L.L. De Bo,
West-Vlaamsch Idioticon. Gent: Alfons Siffer, 1892)
[2] Bevallig, lief: een fyntig kind, een fyntig aangezichte, fyntig gekleed. (L.L. De Bo,
West-Vlaamsch Idioticon. Gent: Alfons Siffer, 1892, uitgave Handzame)
[3] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Kerstmaand (december) 1887) 8, p.58: “DEUNEN, deunde, gedeund. = Geweldig spreken, uitvallen, losdonderen. — 't Is wel dat er nog al tegen gedeund geworden is, op den preekstoel, anders zou 't veel slechter gaan. Geh. Iseghem.”
[4] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Kerstmaand 1887) 8, p.61: “OKSELGEERE, de. = Geere die in de oksels van een hemde genaaid zit. — Die okselgeeren zijn te smal: snijdt er andere. Geh. Paschendaele.”
[5] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Kerstmaand 1887) 8, p.62: “SPLENTER, den. = Scherm, regenscherm, reinwere, zonnewere, onvl. paraplowi, partelowie, paraplu, perreplu, perdeplu, perneplu. — 't Heeft fel geregend, maar 'k ha' nog 'n brokke van ne splenter mee. Geh. Kortrijk. De Bo heet het w. splenter den spotname van de reinwere, nochtans 1° wordt het w. anders als spotsgewijze gebezigd, b. v. te Kortrijk, en 2° 't schijnt alleszins een zintreffend woord, immers de reinwere is een gerief dat men opensplet, opensprietelt, opensplentert, als men het ten gebruike stelt; en bovendien het wierd eertijds gemaakt van gesplette, gesplenterde walvischbaarden, anders gezeid balein.”
[6] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Kerstmaand 1887) 8, p.62: “TELJAAR, het. = Het jaar dat nu lijdende of loopende is, sedert het laatste vereeuwen. — 'k Ben een jaar ouder, een jaar jonger als het teljaar. Dat is (in 't jaar 1887): Ik ben 88 of 86 jaar oud. Die 87 jaar oud zijn zijn zoo oud als het jaar, het teljaar; zij tellen, zij leven, zij doen, zij gaan, zij verouderen met het jaar, met de jaren. Geh. Kortrijk.”
[7] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Kerstmaand 1887) 8, p.64: “VLAKVERSCH. = Geheel en al versch, van visch sprekende, zeer versch; schaars, onlange gevangen. — Koopt die visch, Mevrouwtje, hij is vlakversch! Geh. Oostende. Dit is de antwoorde op de vrage: “Wat beteekent het w. flakvisch?” 't Was vlakversch, mishoord flakvisch.”
[8] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Kerstmaand 1887) 8, p.64: “VLOTMELK, de. = Vlotemelk, Fr. lait écréme. Geh. Elverdinghe.”
[10] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Jaarmesse 1888) 9, p.67: “GEDOSSIG. = Gerust, stille, bewegingloos, zonder gedruisch. — Zegt tegen de jongens, die daar buiten spelen, dat ze moeten gedossig, wat gedossiger zijn: moeder slaapt. Geh. Desselghem. 't Woord gedossig draagt geheel en al den zin van 't w. gedoezig, dat bij De Bo staat, 't Zal wel eene versterkte uitsprake zijn 't een van 't andere.”
[11] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Jaarmesse 1888) 9, p.68: “INRAPEN, raapte in, ingeraapt. = Indrinken, innemen, met het verstand, achterleeren bij 't zien en 't hooren, Latijn imbui. — Als de kinders de groote menschen hooren en zien kwalijk doen en kwalijk spreken, ze rapen dat rechtuit in. Geh. Kortrijk-buiten en Veurne-Ambacht.”
[12] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Jaarmesse 1888) 9, p.68: “KLOZZE, de. = Klomp, blok. — Dat is eggroote klozze van evvrommensche. Geh. Poperinghe.“
[13] Zie ook: Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Jaarmesse 1888) 9, p.68: “KUDDELSCHOLE, de. = Schole voor kuddels, d. z. kleene kinders van twee tot drie, viere, of vijf jaar oud. — Zijn broere loopt nog naar de kuddelschole. Geh. Lichtervelde. Door 't verkort uitspreken laat men doorgaans de e van –el wegvallen, en dan hort ende stoot de d tegen de l, waarbij ze noodzakelijk overgaat in t. Dus kuddelschole, uitsprekens kudlschole, kutlschole, door misverstaan *keutelschole, en dan vertaald (z. Kramers) kakschole! Wie weet of De Bo's ww. keutelbende, keuteljacht geen missprokene gedaanten en zijn van kuddelbende, kuddeljacht: bende, trop kuddels, kudde, jacht (agmen) kleene jongens? Is mijn gissen hier niet mispast, dan hadde De Bo misschien beter dat schoon Fr. woordeken merdaille voor Kramers gelaten, die 't vertaalt (en wel vertaalt) door “strontjongens.”
Op hlfz. 55 en 56 van Loquela 1886 wordt er gesproken van het VI. w. kudde, kuddeken, dat met kuddel broere en zuster is, of al bij.”
[14] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Jaarmesse 1888) 9, p.69: “SLAG, het. = Zulk getal enkelingen, b. v. pinten bier, waarvan elk rechthebbend deelnemer eene en de zijne heeft. — Bazinne, nog esslag pinten, dreupels, voor uus getwiintigen. Geh. Houthem-in-Veurne-Amb.“
[15] Reactie op vraag in: Bijblad van Loquela: 7 (Kerstmaand 1887) 8, (Jaarmesse 1888) 9, p.3: “Zegt men de beuke of den beuk van een hemde, sprekende van de twee beuken: 't vooren- en 't achterstik van een hemde? Geh. Paschendaele.” Later opgenomen in: Zantekoorn in Loquela: 7 (Lente 1888) 11, p.81: “BEUK, den. = Voor- of achterpand van een hemde; dat deel van 't hemde dat den rugge en het lijf bekleedt, tot beneden toe. — Snijdt gij de beuken, 'k zal ik—ik voor de geeren zorgen. Geh. Rousselaere, Ruddervoorde, Oost-Roosebeke. Hier is nog een van die oude woorden, die de Vlamingen trouw bewaard hebben. Kiliaen zegt immers: “Baeck. Jam beuck. Truncus corporis. Beuck, baeck. Truneus corporis, truncum corpus. Beuck. Tunica siue indusium sine manicis et collari: colobium, exomis, thorax.“ Indusium sine manicis et collari, een hemde zonder mouwen en zonder hals, dat is recht hetgene de Vlamingen den beuk, den voorensten en den achtersten beuk, van een hemde heeten, tot den dag van heden toe. “Beuk beteekent te Leuven en te Antwerpen, stad en provincie, het middenstuk van een hemd,” zegt Pastor Schuermans, i.v.”
[16] Reactie op vraag in: Bijblad van Loquela: 7 (Kerstmaand 1887) 8, (Jaarmesse 1888) 9, p.3: “Wat is: “Op droog zaad zitten?” Geh. Hasselt.” Later opgenomen in: Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Oostermaand 1888) 12, p.93: “OP DROOG ZAAD zitten. = Kort in de beurze zitten, geen geld meer hebben, te weinig om te leven en te vele om te sterven. — Hij zit op zijn droog zaad, op droog zaad. Geh. Antwerpen, Hasselt, Brugge, Kortrijk, Thielt. Op droog zaad zitten bediedt nog erger, te weten in 't kot zitten, schrijft men mij uit Sint-Truyen; en in Holland zegt men op zwart zaad zitten, in 't Fr. être dans la dêche.”
[17] Vraag in: Bijblad van Loquela: 7 (Kerstmaand 1887) 8, (Jaarmesse 1888) 9, p.4: “Wat bediedt het tijdbepalend woord bedinsten: 'k Zal 't bedinsten gaan doen? Geh. West-Niekerke.”
[18] Reactie op vraag in: Bijblad van Loquela: 7 (Pietmaand en Bamesse 1887) 5-6, p.5, (Alderheiligen 1887) 7, p.4: ““'t Is al gehuchte van volk dat daar te ziene is.” Wordt dat zeggen nog ievers gehoord, waar en met welken zin?” Later opgenomen in: Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Lente 1888) 11, p.83: “GEHUCHTE, het. = De honderd duist, de groote hoop, Jan en alleman; ook rijfraf, slecht volk, grouw. — 't En is vandage nog niets, maar zondag avond zalder gehuchte van volk zijn! Geh. Coolscamp. — 't En is al maar gehuchte van volk dat daar gaat. 't Is al gehuchte dat op 't Callotje weunt! Geh. Kortrijk, Sint-Truyen, Thielt, Lichtervelde.”
[20] Mogelijk een verwijzing naar ’Desselghem‘. In: Loquela: 4 (Lente 1885) 11, p.86: “Dus hebben wij eindelijk Thrasalingehem als eene oude en zuivere gedaante van het woord Desselghem; en die gedaante vervalt, gelijk duizend anderen, in -hem (heem, heim, ham, hameau, hom, home), dat woonstede beteekent, en Thrasalinge-.”
[21] Eenvoudig, gewoon, met de nuance gemeen.