D' aldereerste begroetinge ende vrage waar mede ik tot U kome, moet zijn: "hoe vaart Gij? End hoe is de staat uwer gezondheid?"
Volgens uwe tijdinge van 11 April l.l. was uwe ongesteldheid in aanvankelike beternisse overgegaan. Van herten hoop ik dat die beternisse in de veertien dagen die sedert verlopen zijn, bij voortduringe toegenomen is, en Gij thans weer zoo goed als volkomen hersteld zijt. Maar - het koude en schrale weêr van de laatste weken en werkt daar toe niet mede - en 't zoude kunnen zijn dat dit uw herstel nog tegenhoudt. Dies zoude ik zoo geerne wederom eens vernemen, hoe of het U gaat. Mijn innige wensch is dat Gij, geheel genezen, in volle gezondheid en hernieude levenslust den 1st Mei a.s. uwen geboortedag zult mogen herdenken - waartoe ik U, reedsp2bij voorbate, mijnen welgemeenden gelukswensch aanbiede.
Sedert de ongeschikte tijdsgelegenheid, waarop in de laatste dagen des vorigen jaars d' algemeene vergaderinge van 's Konings Vlaamsche Taalkamer gehouden is[1] mij belettede die gaarkomste bij te wonen, heb ik dezen gantsen winter van maand tot maand het voornemen gehad eens ter gelegenheid eener gewone vergaringe 'nen keer naar Gent te komen. Ook om dan eenen afdruk van mijn laatste werk "Oud Nederland" der Kamer aan te biedene, voor heure boekerije.
Maar - allerlei omstandigheden gaven mij van maand te maande verhindering om aan dat voornemen gevolg te geven - ook de bitterboze winter en lokte tot reizen niet uit. En ook nu en zie ik nog geen kans om weldra eens naar Gent te kunnen reizen - en zoo Gij daar dan misschien ook niet en zoudet wezen, bij verbode uwer geneesmeesteren, zoo en ware toch mijn doel niet bereikt, enp3zoude ik te Gent missen, wat ik daar het liefste zoude vinden, dat is: mijn vriend Guido Gezelle.
Maar 'k en wil nu ook niet langer dralen met der Kamere mijn geschenk aan te biedene. En kan ik dit dan zelve niet en doen, dat het dan toch geschiede bij monde van dat Kamerlid, aan wien ik mijn lidmaatschap aldaar te danken hebbe - door U! Wilt Gij dus mij verblijden, door eenen afdruk van "Oud Nederland" den Voorzitter van de Kamer[2] voor de Boekerije, op d'eerst volgende gewone vergaderinge[3] te overreiken? Ik vrage U daar beleefdelik om.
D'afdruk, daar voor bestemd, zende ik U gelijktijdig met dezen brief, bij middele van de pakkepost, toe.
Hier is alles in den besten welstand, ende geen nieus.
Ei! laat mij weêr eens vernemen hoe het U gaat!