<Resultaat 1279 van 2349

>

p1
Eerwaarde Heer en Vriend,

Als naar gewoonte heb ik Loquela (11-12)[1] met veel smaak gelezen, herlezen, overwogen en, als een tintijzer[2] aan anderen voorgelezen. Uitslag:

Bedei,[3] dei = doening, daad? Armen dei = arme doening, tiering, bedei?

Duilen,[4] huilen. Reinaert, vers 693:

“Hi sach wel, hi was bedrogen:
“Hi began briesschen ende dulen;”


is dus geene kwade lezing, zooals men vermoed heeft; en dulen is dan ook geen dol worden, zooals Fr. Willems meende.

Hekeltee.[5] Ik heb nog al eens hekelvee gehoord = hekelvede, synoniem van hekelteers[6] zelfde obscene[7] gedacht.

Keergeld.[8] Geld dat men seffens weder ontvangt, b.v. betalende aan A, geeft deze het staanden voet over aan B, die mij met dat eigen geld zijne schuld betaalt.

Zweerwoord.[9] Te Brugge: Hellewoord. “Moeder,p2“Jantje heeft hellewoorden gezeid, in schole.”[10]

De kerke in ‘t dorp houden,[11] wordt te Brugge, met gelijke bediedenis[12] veel gezegd.

Kort geknipt[13] = lichtelijk gram; opschietend. Ik heb een’ Waal in ‘t Vlaamsch “kort gekleed” hooren zeggen, en door die bijzonderheid het fransch court-vêtu leeren kennen.

Nijsterachtig[14] is te Brugge: kniezerig, vrekkig.

Veeg goed[15] heet hier nog steeds reeuwgoed, omdat, zegt men “de reeuw (doods- of lijkgeur) de loog[16] doet keeren, en de reeuwgoederen alleen[17] moeten gewasschen worden”.

Is “trollekant[18] geen Brugsche tråliekant?

Vertijs[19] = virtuut, vertier, vertien, breê veertiene, leute, bombance. (Brugge.)

Dezer dagen hoorde ik uit Brugsche mond: “Het is een gegoten huwelijk” = un couple bien assorti.” en “het huis moet wepel[20] zijn met Oegst.”

Hierbij voeg ik een bladje afschrift wegens verbo Boeline.[21]

Over de smalletjes heb ik reeds geschreven. Dat moet allicht aaneenhangen met de smalekens die men “oprolt”?[22]p3Ik heb dezer dagen op mijn bureel notitie genomen van min gekende namen van dingen, die in 1887 aan de Weefscholen geleverd wierden. Ik zal u dat eens terhand stellen. Alleen dit: de vorm gatouwe[23] vind ik onveranderlijk geschreven te: Swevezeele, Ardoye, Hulste, Passchendale, Ruddervoorde & Westroosebeke.

Een Kortrijzaan kon zijn dialect niet verduiken en schreef:
“te saeme voor aerby, voor skeen en leeren, voor skieven, aan 13 centiem de voet gelever.”[24]

Ik ben ter laatste zitting[25] van de Academie niet geweest, dewijl men vergeten heeft mij te beroepen, - tenware de vermaanbrief in de Post verloren gegaan ware. Het spijt mij te meer, daar Prof. Michiels daar iets voorgesteld heeft aangaande het uitgeven eener Geschiedenis der Nederlandsche Taal.[26]

Weet Gij niet wat deze Collega bedoelde? Zoo ja, zeg het mij eens. Gij begrijpt wel hoe sterk mij dat aanbelangt.

Uw toegenegen,
K. Deflou

Noten

[1] Loquela: 7 (Lente 1888) 11, (Oostermaand 1888) 12.
[2] “Tentijzer, peilstift van de heelkundigen, Fr. sonde. IJzeren peilstang van onbepaalde lengte waarmede men in iets steekt of boort om te onderzoeken wat er binnenin schuilt. (...)” (De Bo, Westvlaamsch Idioticon. Gent: Alfons Siffer, 1892). Wellicht vergelijkt Deflou zich met een “tintijzer” omdat hij door voor te lezen uit Loquela peilde naar de reacties van zijn luisteraars omtrent het voorgelezene. Het resultaat van zijn “peilingen” meldt hij hier aan Gezelle.
[3] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Lente 1888) 11, p.81: “BEDEI, het. = Beslag, gedoe. — Ze maken eeuwig veel bedei van dien trouw te wege! Geh. Niecapelle.”
[4] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Lente 1888) 11, p.83: “DUILEN, duilde, geduild. = Klagen, huilen, stenen, ronken, ruischen. — Durft die prij van dien hond dezen nacht nog ne keer zoo duilen, ik hange hem morgen op! Geh. Langs de Leye, in Oost-Vl. — De non duilt, d.i. de top ronkt, de stove duilt. Geh. Overmeire, Eecloo. (...)”
[5] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Lente 1888) 11, p.84: “HEKELTEE, den, ee uitspr. ea gelijk in twee, neen.” = Dweersdrijver, lastigaard, onverdragelijk mannemensch. — Zwijgt van dien hekeltee! Geh. Beveren-bij-Rousselaere. Hekeltee zal als mijdspreuke (euphemisticè) aangewend zijn door zulken die den onhebbelijken zin nog verstonden van het w. hekelteers, dat anderen plegen te gebruiken. Teers is mentula bij Kiliaen en bij de West-Vlamingen. Z. De Bo, i. vv., teers en hekelvee.”
[6] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Lente 1888) 11, p.84: “HEKELTEERS, den, eer uitspr: gelijk ai in Fr. chaise. = Hekeltee, q. v. Geh. Beveren-bij-Rousselaere.“
[7] Het Vroegmiddelnederlands Woordenboek en het Middelnederlands Woordenboek geven als betekenis van HEKELEN: prikkelen, stimuleren. Volgens dezelfde bronnen en het WNT betekenen TEERS en VEDE (VEE, VEED): mannelijk geslachtsdeel, penis.
[8] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Lente 1888) 11, p.84: “KEERGELD, het. = Geld waarvan sommige lieden eertijds geloofden dat het terug keert in den beugel van die 't bestiert. Nu wordt er nog van dat geld op zulker wijze gesproken, dat iemand die 't Volk maar van verre en kent zou besluiten dat dat wangeloove van 't keergeld nog bestaat. — Maar hoe is die mensch toch zoo spoedig rijke, geworden? God weet, men zou zeggen dat hij keergeld heeft. Geh. Kortrijk.”
[9] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Lente 1888) 11, p.88: “ZWEERWOORD, het. = Eed, woord of begrijp van woorden die eenen eed uitmaken. — Hij heeft een zweerwoord gezeid, in schole. Geh. Iseghem. Vergelijkt Vloekwoord, dat in Kramers staat.”
[10] Het lemma ’hellewoord’ verscheen in Zantekoorn. In: Loquela: 8 (Meimaand 1888) 1, p.5, met deze zin van Karel Deflou als voorbeeld.
[11] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Oostermaand 1888) 12, p.90-91: “DE KERKE in 't midden van 't dorp laten slaan. = Eene zake, een werk, een geding zoo doen, zoo schee'n en deelen, dat men van weerskanten tevreden zij, dat niemand scha en lijde, dat er geene overdaad bij en gebeure. — Wij moeten altijd zien dat de kerke in 't dorp blijft. Geh. Kortrijk-buiten, Beveren-bij-Harlebeke. (...)”
[12] Betekenis.
[13] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Oostermaand 1888) 12, p.92: “KORTKEER. = Lichte gram. — Die man is kortkeer, en ''t miskomt hem dikkens. Geh. Emelghem.”
[14] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Oostermaand 1888) 12, p.93: “NIJSTIG. = Vijsgezind, spijtig, nijdig, zoo vanden mensen als van pronkende, duister, belemmerd, mistig, moerende weder gezeid. — Hij was zoo nijstig, omdat hij zijnen zin niet en mocht doen. Geh. Kortrijk. —' t Is nijstig weere vandage, 't en weet lijk niet wat dat 't wilt. Geh. Bulscamp. (...) Bij De Bo staat het w. nijsterachtig”
[15] Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Oostermaand 1888) 12, p.95: “VEEG GOED, het. = Lijkgoed, tot Antwerpen; dat is lijf- en beddegoed waarop, waarin en waarmede iemand overleden is; ook al 't gene den overledene bedekte als hij gelijkt, d. i. over eerden lag. — Het veeg goed komt van gebruikswegen de lijkers of afleggers toe. Geh. Iseghem, Antwerpen”
[16] ”Oplossing, verkregen door zekere vaste stoffen (asch, ertsen, zoutmassa's enz.) met water (soms met andere vloeistoffen) uit te trekken (uit te loogen); vervolgens worden ook oplossingen van de zuivere stoffen wel eens loog genoemd. In 't bijzonder een oplossing van natriumcarbonaat (soda), kaliumcarbonaat (potasch), natriumhydroxyde (bijtende soda) of kaliumhydroxyde (bijtende potasch): de beide eerste worden wel zachte, de beide laatste bijtende loogen genoemd. Verschillende loogen worden of werden in de nijverheid (b.v. in de zeepfabricage, in de leerlooierij, voor 't verwijderen van verf) en in de huishouding (als waschmiddel) gebruikt.“ (WNT)
[17] Apart, afzonderlijk.
[18] Vraag in: Bijblad van Loquela: 7 (Lente 1888) 11, (Oostermaand 1888) 12, p.2: “In de Histoire de la dentelle par M.me le Bury-Palliser, traduite par M.me la Comtesse G.on De Clerment-Tonnerre, blz. 103, staat het volgende: Les vieilles dentelles flamandes sont d'une grande beauté; quelques-unes ont des fonds variés. La fig. 55 représente un genre de dentelle appelé dans le pays Trolle-Kant, terme dont nous n'avons pu découvrir le sens, quoiqu’il ait été adopté en Angleterre, où il désigne une dentelle ayant un fond particulier. Wat is trollekant?”
[19] Vraag in: Bijblad van Loquela: 7 (Lente 1888) 11, (Oostermaand 1888) 12, p.3: “”Als er vertijs is (uitspr. vertiiz is), 'k en verlate de(n) eerste(n) niet.” Dat is: Als er leute, verzet is, enz. Geh. Ghistel. Welk is nu 't woord: Vertij, van vertijen of vertijs van *vertijzen? Behoort de s bij 't w., gelijk bij kaas, verlies, glas; of en behoort ze er niet, gelijk bij broods, tijds, goeds, snaps, klaps?” Het antwoord verscheen later in Zantekoorn. In: Loquela: 8 (Wiedmaand 1888) 2, p.15: “VERTIJ, het. — Verzet, leute, tijdverdrijf. (...) Vertij is 't naamwoord van 't werkw. vertijen, en vertijs is de tweede naamval van vertij. Veel vertijs vertaalt letterlijk beaucoup de plaisir. Vrglk veel goeds, luttel broods, wat nieuws, te veel zeggens, niet genoeg, biers, te veel waters, zands, enz. Gelijk nieuws zoo gebruikt men vertijs in den eersten naamval.”
[20] Leeg.
[21] Verschenen in: Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Hooimaand 1887) 3, p.17-18, onder het lemma “boelinge over de nokke”.
[22] Vraag in: Bijblad van Loquela: 7 (Lente 1888) 11, (Oostermaand 1888) 12, p.3: “Wat bediedt: “Rolt maar uw smaleken op?” De twee e'n kort en doof uitgesproken, de a lang en klaar. Het antwoord verscheen in: Zantekoorn in Loquela: 8 (Wiedmaand 1888) 2, p.14: “SMALEKEN, het. = Smalleken, q. v. - Rolt maar uw smaleken op! Geh. Desselghem. De spreuke “rolt uw smaleken” of “uw smalleken op” oorijt uit de lijwaadmart; ze bediedt eigenllijk zoo vele als: het smalleken, dat gij opengedaan hebt, en bevalt mij niet: rolt het maar op; oneigentllijk vertrekt, scheedt eruit, zwijgt, laat mij gerust, enz.”
[23] Later verschenen in: Zantekoorn. In: Loquela: 7 (Oestmaand 1887) 4, p.26: “GATOUWE, het. = Getouwe, weefgetouwe. Geh. Emelghem. (...)” Zie ook de brief van K. Deflou aan G. Gezelle van 29/11/1887.
[24] In dit dialect wordt de eind-t-klank weggelaten (aerby = arbeid, gelever = geleverd) en is sch = sk (skeen = scheiden, skieven = skyven = schijven).
[25] Zitting van 20/06/1888.
[26] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie 1888, p.199: de zitting van 18/08/1888: ”De heer Michiels vraagt dat er bij de voorstellen gevoegd worde: de bewerking eener beknopte Geschiedenis der Nederlandsche taal. Hij geeft daarover eenige uitleggingen: 1° Wij bezitten tot heden geen werk van dien aard, terwijl Duitschland, Frankrijk en Engeland op verscheidene, waaronder eenige zelfs van groote waarde (als dat van Grimm), met recht mogen fier zijn. - 2° Het boek, voor de menigte geschreven, zou hoofdzakelijk tot het volgende moeten beperkt worden: een overzicht der veranderingen, welke de eigenlijke taalvormen - namelijk de deelen der rede, de woordvoeging, de beteekenis van woorden en uitdrukkingen – van Maerlant tot Bilderdijk, hebben ondergaan. Een paar bladzijden uit eenen dichter en eenen prozaschrijver van iedere eeuw zouden de theorie ophelderen. Tot toonbeeld kan dienen het boek van Dr van Helten: Vondels taal.

Naar het oordeel eeniger leden zou dit voorstel toekomend jaar, bij de nieuwe prijsvragen, kunnen in aanmerking komen.”

Register

Correspondenten

NaamDeflou, Karel
Datums° Brugge, 09/07/1853 - ✝ Brugge, 27/06/1931
GeslachtMannelijk
Beroephistoricus; filoloog; letterkundige
BioKarel Deflou was de zoon van een antiquaar-prentenhandelaar in de Gruuthusestraat, naast de drukkerij waar Guido Gezelles ‘Jaer 30’ verscheen. Door het overlijden van zijn vader in 1866 kwam er een einde aan het antiquariaat en kon de jonge Karel niet verder studeren. Na zijn basisonderwijs werd hij bediende, en vervolgens beambte bij de provincie West-Vlaanderen. Hij bekwaamde zich op eigen houtje in de Germaanse en oude talen en legde zich toe op taalstudie en geschiedenis. Vooral de toponymie boeide hem. Hij was een schrijver en historicus met een grote werkkracht en een goed geheugen. De eerste bijdrage die van hem in druk kwam, behandelde de Brugse straatnamen. Vanaf 1879 begon hij de toponiemen te verzamelen, een decennialange bezigheid die in zijn monumentale woordenboek zou uitmonden. Vanaf 1887 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, en vanaf 1926 ook van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie. Verder was hij ook bestuurslid van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge sinds 1911, en was hij de eerste bibliothecaris van het Willemsfonds te Brugge. Zijn meesterwerk is het 'Woordenboek der Toponymie in Westelijk Vlaanderen', dat in 18 delen verscheen tussen 1914 en 1938. Nog vooraleer het af was, werd hem hiervoor in 1928 een grootse hulde gebracht en verkreeg hij een eredoctoraat van de KUL. Aanvankelijk sloot Deflou aan bij de kring rond Julius Sabbe. Dankzij de taalkundige belangstelling hebben Deflou en Gezelle elkaar pas echt gevonden in de Loquela-periode. De Flou was in 1882 getrouwd met Eulalie Sylvie Verbrugghe, die ooit nog een buurmeisje van Gezelle was geweest aan de Lange Rei/Potterierei.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamDeflou, Karel
Datums° Brugge, 09/07/1853 - ✝ Brugge, 27/06/1931
GeslachtMannelijk
Beroephistoricus; filoloog; letterkundige
BioKarel Deflou was de zoon van een antiquaar-prentenhandelaar in de Gruuthusestraat, naast de drukkerij waar Guido Gezelles ‘Jaer 30’ verscheen. Door het overlijden van zijn vader in 1866 kwam er een einde aan het antiquariaat en kon de jonge Karel niet verder studeren. Na zijn basisonderwijs werd hij bediende, en vervolgens beambte bij de provincie West-Vlaanderen. Hij bekwaamde zich op eigen houtje in de Germaanse en oude talen en legde zich toe op taalstudie en geschiedenis. Vooral de toponymie boeide hem. Hij was een schrijver en historicus met een grote werkkracht en een goed geheugen. De eerste bijdrage die van hem in druk kwam, behandelde de Brugse straatnamen. Vanaf 1879 begon hij de toponiemen te verzamelen, een decennialange bezigheid die in zijn monumentale woordenboek zou uitmonden. Vanaf 1887 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, en vanaf 1926 ook van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie. Verder was hij ook bestuurslid van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge sinds 1911, en was hij de eerste bibliothecaris van het Willemsfonds te Brugge. Zijn meesterwerk is het 'Woordenboek der Toponymie in Westelijk Vlaanderen', dat in 18 delen verscheen tussen 1914 en 1938. Nog vooraleer het af was, werd hem hiervoor in 1928 een grootse hulde gebracht en verkreeg hij een eredoctoraat van de KUL. Aanvankelijk sloot Deflou aan bij de kring rond Julius Sabbe. Dankzij de taalkundige belangstelling hebben Deflou en Gezelle elkaar pas echt gevonden in de Loquela-periode. De Flou was in 1882 getrouwd met Eulalie Sylvie Verbrugghe, die ooit nog een buurmeisje van Gezelle was geweest aan de Lange Rei/Potterierei.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamBrugge
GemeenteBrugge

Naam - persoon

NaamDeflou, Karel
Datums° Brugge, 09/07/1853 - ✝ Brugge, 27/06/1931
GeslachtMannelijk
Beroephistoricus; filoloog; letterkundige
BioKarel Deflou was de zoon van een antiquaar-prentenhandelaar in de Gruuthusestraat, naast de drukkerij waar Guido Gezelles ‘Jaer 30’ verscheen. Door het overlijden van zijn vader in 1866 kwam er een einde aan het antiquariaat en kon de jonge Karel niet verder studeren. Na zijn basisonderwijs werd hij bediende, en vervolgens beambte bij de provincie West-Vlaanderen. Hij bekwaamde zich op eigen houtje in de Germaanse en oude talen en legde zich toe op taalstudie en geschiedenis. Vooral de toponymie boeide hem. Hij was een schrijver en historicus met een grote werkkracht en een goed geheugen. De eerste bijdrage die van hem in druk kwam, behandelde de Brugse straatnamen. Vanaf 1879 begon hij de toponiemen te verzamelen, een decennialange bezigheid die in zijn monumentale woordenboek zou uitmonden. Vanaf 1887 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, en vanaf 1926 ook van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie. Verder was hij ook bestuurslid van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge sinds 1911, en was hij de eerste bibliothecaris van het Willemsfonds te Brugge. Zijn meesterwerk is het 'Woordenboek der Toponymie in Westelijk Vlaanderen', dat in 18 delen verscheen tussen 1914 en 1938. Nog vooraleer het af was, werd hem hiervoor in 1928 een grootse hulde gebracht en verkreeg hij een eredoctoraat van de KUL. Aanvankelijk sloot Deflou aan bij de kring rond Julius Sabbe. Dankzij de taalkundige belangstelling hebben Deflou en Gezelle elkaar pas echt gevonden in de Loquela-periode. De Flou was in 1882 getrouwd met Eulalie Sylvie Verbrugghe, die ooit nog een buurmeisje van Gezelle was geweest aan de Lange Rei/Potterierei.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamMicheels, Jan Jozef Matthijs
Datums° Maastricht, 25/01/1831 - ✝ Brussel, 31/08/1897
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; docent
VerblijfplaatsNederland
BioJ. Micheels studeerde aan het atheneum te Maastricht en behaalde in 1865 het diploma van geaggregeerd leraar van het middelbaar onderwijs. Hij was achtereenvolgens leraar te Dendermonde, Mechelen en Bergen en vanaf 1876 aan het atheneum te Gent. Van 1879 was hij leraar Duits aan de normaalschool te Gent en van 1884 aan de Hogere Normaalschool. Toen die opgenomen werd in de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte werd hij bevorderd tot docent. Hij werkte mee aan verscheidene bladen en tijdschriften, o.a. het "Nederduitsch Tijdschrift" en "De Toekomst", maar heeft vooral verdienste als leraar. Wat hij publiceerde handelde hoofdzakelijk over het onderwijs van het Nederlands en over taalkunde. Hij was lid van het Willemsfonds en werd op 14/11/1886 verkozen tot lid van de pas opgerichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Hij werd ook ondervoorzitter in 1891 en voorzitter in 1892.
Relatie tot Gezellelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.
Bronnen https://nevb.be/wiki/Micheels,_Jan_J.M.
NaamWillems, Jan Frans
Datums° Boechout, 11/03/1793 - ✝ Gent, 24/06/1846
GeslachtMannelijk
Beroepschrijver; notarisklerk; adjunctarchivaris
BioJan Frans Willems startte zijn loopbaan in 1809 als notarisklerk te Antwerpen. Na zijn lidmaatschap bij het Genootschap ‘Tot Nut der Jeugd’ ging hij van start als schrijver van pamfletten en historische geschriften. In 1815 werd hij adjunct-archivaris en in 1821 ontvanger te Antwerpen. Hij werd lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden (1819), van de Commissie tot uitgave van de oude vaderlandse kronijken (1826) en van de Commissie voor de Rerum belgicarum scriptores (1827). In 1830 kreeg hij een eredoctoraat in de wijsbegeerte en letteren van de Rijksuniversiteit Leuven. Omwille van zijn Vlaamsgezindheid werd hij na de Belgische revolutie in 1831 als ontvanger overgeplaatst naar Eeklo en in 1835 kreeg hij eerherstel als ontvanger te Gent. Willems bleef voorstander van een culturele eenheid tussen Nederland en Vlaanderen. De nieuwe spelling in 1848 droeg zijn naam. In 1835 werd hij lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen en ijverde er voor de Vlaamse literatuur en poëzie. Als auteur schreef hij tal van werken waaronder dicht- en toneelstukken. Hij was ook de uitgever van Reinaert de Vos (1834) en de Rijmkroniek van Jan van Heelu (1836). Hij verzamelde oude Vlaamse liederen die in 1848 deels werden uitgegeven door zijn vriend Snellaert. Hij stierf in 1846 na een beroerte tijdens het verdedigen van de oude rederijkerskamer De Fonteine. In 1851 richtten vrijzinnig-liberale Vlaamsgezinden te Gent het naar hem genoemde Willemsfonds op.
Links[wikipedia], [dbnl]

Naam - plaats

NaamArdooie
GemeenteArdooie
NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamHulste
GemeenteHarelbeke
NaamPassendale
GemeenteZonnebeke
NaamRuddervoorde
GemeenteOostkamp
NaamWestrozebeke
GemeenteStaden
NaamZwevezele
GemeenteWingene

Naam - instituut/vereniging

NaamDe Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde
BeschrijvingDit wetenschappelijk genootschap bestudeert en stimuleert de Nederlandse taal- en literatuur. Na een lange voorgeschiedenis werd het opgericht bij Koninklijk Besluit van 8 juli 1886 als Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De activiteiten omvatten onder meer maandelijkse bijeenkomsten met wetenschappelijke en letterkundige besprekingen, prijsvragen en publicaties. Guido Gezelle was één van de stichtende leden. Dit was een belangrijke erkenning van zijn werk. Hij was betrokken bij verschillende prijsvragen en schonk ook een deel van zijn boeken aan de academie.
Datering1886-heden
Links[wikipedia]

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelLoquela
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelReinaert de Vos episch fabeldicht van de 12de en 13de eeuw, met aenmerkingen en ophelderingen
AuteurWillems, Jan Frans
Datum1836
PlaatsGent
UitgeverF. en E. Gyselinck

Titel02/07/1888, Brugge, Karel Deflou aan [Guido Gezelle]
EditeurJohan Van Eenoo
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderDeflou, Karel
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum02/07/1888
VerzendingsplaatsBrugge (Brugge)
AnnotatieAdressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie.
Fysieke bijzonderheden
Drager dubbel vel, 211x134
wit, vierkant geruit
papiersoort: 3 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Toevoegingen op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief6032
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|12319
Inhoud
IncipitAls naar gewoonte heb ik Loquela (11-12) met veel
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.