Het ware moeielyk om van u niet te spreken voor de Vlamingen die in het noorden van Pruisen reizen, langs de Baltische zee, waar men zoo menige teekens tegenkomt van den invloed onzer voorvaderen. Wy hebben twintig keeren, sedert 9 dagen, en misschien nog meer, met alle slag van menschen gesproken, in ons plat vlaamsch, en byzonderlyk in den brugschen tongval voor zoo vele wy hem machtig zyn; en iederen keer, op onze vrage of wy verstaan waren, antwoordde men ons "O ja, dat is platdeutsch!"
Het was eenvoudig onze tale p2die hier ter streke door vlaamsche landverhuizers over verschille eeuwen ingebracht wierd, en die onder het volk nog blyft leven.
Daarover zulen wy later spreken.
Ondertusschen willen wy u, zonder uitstel, eenige staalkens geven van oude plat-duitsche d. i. vlaamsche opschriften die wy hier en daar bemerkt en aangeteekend hebben. Wy zenden ze u met het gedacht dat zy in u zullen 'nen aandachtigen lezer vinden die , mogelyks, nog eenig nut eruit zal weten te trekken voor de studie van onze moedertaal.
p3Te Lubeck, in den Dom, staat er op eenen steen, in den Noorderchoor te lezen[1]
Anō Dmǐ[2] MCCCC° LXVIII°[3] XI° in junio, do starf Albert besschop to Brugge in Flanderē[4] Got zij der seelē[5] barmhertich – ūn[6] heft desse lāpen[7] bestedigtet to ewigē[8] dagē[9] to holdēne dach ūn[10] nacht, bij den prestere, de hir Unser Levē[11] Vrowē[12] tiden holdē[13] in desseme dome; so de besegelde breff wol uth wist.
De lamp hangt daar nog recht over en men kan er op lezen:
+ Int jaer M CCCC LXI[14] fūderde[15] Albert bysschop desse lāpe[16] te Lubeckt in dem dome en de heren de de VII getydē[17] holdē[18] achter den chore sin sculdych dese lāpe[19] bernēde[20] to holden to ewegē[21] dagē[22] sunder unterlat[23] als dize de biscop ūn[24] kappitelle besegelt heft.
Te Lübeck in de Marienkirche is er al den Zuidkant, in de "Briefcapelle" eene schilderie waarop eene schipbreuke verbeeld staat, en waar men ook de volgende opschriften kan lezen: “Anno Dmi[25] MCCCCLXXXIX[26] des Fridages voor alle gades hilgē[27] do bleff[28] schipper frans ben up de Berger reisē[29] vor den kerk siinde mit XXXIII man de God al gnedig si Ptr nstr[30] vor alle Christēn seelen.
In de zelfde schilderiep4lezen wy ook het volgende:
"Och guden gesellĕ holdet[31] nicht to licht er gi to scepe gat[32] gat jo[33] to der Bicht et was so kort ene tyt dat wi unser lebendes[34] wurdĕ quid e pr nr[35] vor alle Christe seelen"
gezonden door HR.
Uit oude liederen:
In de verhoorzael van het Rathhaus Lubeck leest men:
Beide Part schal een Richter horen unde dan ordeln.
In den doodendans, geschildert in de Marien-Kirche Lubeck, spreekt het wiegekind tot de dood:
Ick schall danssen unde kann nich gan.
gezonden door LBl.
“Christus is myn levent unde Sterven is myn gewinst. Ick weth dat min vorlosser levet unde he werde mi hernamals uth der erde upwecken. Salig sint de doden de yn den Heren sterven van nu an.”
(Grafstede van Henrich Von der Luhe. + 1595 te wismar in de nicolay kirche)
G. D.
Nevens die grafstede staat er op eene andere, van 1660, onder andere woorden: "Ich weijs das mein Erlöser lebet und er wirdt mich ernach aus den erden auferwecken zur ewigen frwd und sëlicheit" Gy ziet het verschil op 65 jaar afstand
HR.
p5Ick scheer my nig een haar üm dy,
Ick büm een mecklenbürgsch edelmann
wat geit die, düvel, mien suppen an?
Cistenzienzer Kirche zŭ Doberan In der Bulow-Capelle
E. D.