Gisteren werden ik en mijne huisgenooten wederom verblijd door de ontvangst van eene welkome Kerstgave, eenen trommel met lekkere Kortrijksche wafelkens, dien wij uwer goeder jonste te danken hebben. En mijnen herteliken dank brenge ik U daarvoor bij dezen geerne toe, mede uit naam van mijn gezin. Gij kunt er op aan dat de naam van den vriendeliken gever in d'aanstaande feestdagen menigmaal rond mijnen huisseliken heerd in dankbare genegenheid vermeld worden zal.
Zoo geerne hadde 'k een joelklapken[1] dat ik voor U bestemd had, U reeds toegezonden. Ja - maar 't en is nog niet gereed, te miner ergernesse, en Gij en ik zullen nog een beetjep2in geduld moeten beiden, ons troostende met dat spreekwoord: "wat in 't vat is, en verzuurt niet"[2] -
Hoe of het met den staat uwer gezondheid is? Ik hope daarvan, bij spoedige gelegenheid, veel goeds te vernemen, en ook dat geen jichtige hand meer een beletsel is voor U om veel te schrijven, ten bate onzer tale, tot blijdschap uwer vrienden en volgelingen.
Hier is alles, door 's Heeren goedheid, in den besten welstand. Mijn zoon, die thans aan d'Hoogeschole te Berlijn de scheikunde beoefent, is voor een paar dagen in 't vaderlike huis weer gekeerd, om de Kerstdagen aan den huisseliken heerd door te brengen - te miner bliidscepe. Hij verzoekt mij U de betuging ziner hoogachtinge en eenen minzamen groet te biedene - gelijk ik bij dezen doe.
Letterkundig nieuws en weetp3ik van hier U niet te melden. Wij volgen met grooter belangstellinge, soms, eilaas! ook in ergernisse en leed, de beweginge in zake het Vlaamsch voor de rechtbank[3] die thans uw land beroert. Mogen toch de vijanden en tegenstrevers van het Vlaamsch hun schreeuwend onrecht inzien, en de dierbare zake onzer moedertaal ook uit dezen strijd met grooten buit en rijke bate te voorschijn komen!