De goede gelegenheid van een halfuurken moete, die mij te voren komt, grijpe 'k geerne aan, om een weinig met U te koutene[1] en wel naar aanleidinge van uw laatste blad Loquela en Wetensweerdigheden, die ik gisteren avond in welstand van uwentwegen ontfangen mochte. Echter, voor ik hiermede beginne, maak ik nog zoo geerne van deze gelegenheid gebruik om U mijnen vriendeliken dank te biedene, wegens uwe Loquela, waar mede uwe welgezindheid mij bij voortduringe blijft verblijden. Uw taalblad wordt steeds met grooter blijdschepe door mij ontfangen, met grooter belangstellinge door mij gelezen.
Ter Zake!
Het woord melissuiker[2] is in geheel Noord-Nederland in volle gebruik, vooral bij de groothandelaren in suiker, om er mede de beste, fijnste, witste soort van suiker aan te duiden. Gestampte fijne witte broodsuiker, grofkorrelig, lijk men ze hier in koffi en thee doet, p2en geheel fijn gestampte, als meel, (strooisuiker, vooral in Friesland struisûker (souker) genoemd, lijk men ze over taarten en wafels strooit, is melis of melissuiker. Uit keuken en huiskamer verdwijnt dit woord hoe langer hoe meer, sedert de ware melis of rietsuiker hoe langer hoe meer door “bietesuker” verdrongen wordt, maar alle suikerhandelaren kennen nog den ouden mêlis. Melis is een oud-hollandsche mans-doopnaam die in de U bekende kerkelike "Nomina vernacula" door Emilius wordt vertegenwoordigd. En 'k en wete niet of dit terecht is. De mansnaam Melis komt heden ten dage ook nog maar zeldzaam voor. Was het een Melis? die het eerst zulke beste, witte suiker maakte of verkocht? -
"Zoo mager als een prik[3] Prik[4] is hier in geheel Noord-Nederland de volksnaam van den Negenoog, een mager aalvormig riviervischje, Petromyzon fluviatilis bij de dierkundigen genoemd.
“Waggelskûte”[5] (in de zuiver friesche taal, met friesche = hoogduitsche u = fransche ou te spreken, in de mengelsprake der friesche stedelingen met vlaamsche = fransche u = hoogduitsche ü of ue), een dik, log, vet wijf, die, wegens hare dikheid, al waggelende roeienderwijze loopt, lijk eene schuite, die al waggelende te water wordt voortgedreven door eenen man, die wijdbeens over het scheepke heenstaat, op iederen scheepsboordp3een voet, en dan door beurtelings zijnen voet, en daarmede den scheepsboord en de geheele helft (stuur- of bakboord) van 't vaartuig naar beneden te drukken, het scheepke voortdrijft, bij gemis aan riemen of spaan. 't Gaat langzaam en onbeholpen en leelik, maar de waggelaar komt ook waar hij wezen wil. Vergelijk "rattelskûte (sküte)", een babbelachtig wijf; "rattelen", ratelen, onophoudelik babbelen.
"Goos", zoude dat niet goo(r)s zijn, een tweede-naamval van goor (het gore), bij uitslijtinge der r? -[6]
Oyeghem,[7]
vlaamsche dorpsnaam, brengt Ge tot ood = oye. - Ja, ware 't ooihem, oyem, ik zoude U bijstemmen. Maar die g verbiedt mij dat. 'T is ja, oyingheim, odingaheim, heim der odingen, woonplats der odyncks of oyincks, der nakomelingen of kinderen van Odo - niet waar?