Het bestaan van vijvoudere is zekerlijk eene allermerkweerdigste zake.
Ik peize dat gij vlichelter, of vlicheltere, zoo d'Arsy schrijft, aanziet als samengesteld uit vlichel-, van vlichelen, en eenzelfstandig naamwoord tere, dat ik vruchteloos overal zoekende ben. 'T Daghet aanziet -ter in Snuffelter (met halve stemzate of -ter) als eene verzwakking uit tor(?). ('T Daghet verzendt nog naar Scheurmans: flikkenteer en kleppenteer. — Maar Scheurmans en heb ik ongelukkiglijk niet). Nu, xtere, tor, p2ouder torre (in dit woord ware nog een uitleg te vinden voor de tweeder) en misschien terik, kunnen te zamen hangen; en misschien klimmen zij op tot den indo- germaansche wortel der, die in teter bewaard is. Maar dit is eene keten, waar vele schakels ontbreken.
In pepel is het mij onmogelijk een germaansch woord, en een voorbeeld van germaansche "reduplicatie" te zien.
Het ontstaan van westvlaamsch hellekapelle uit helle-pelle en schijnt mij niet onmogelijk noch onwaarschijnlijk. Mogen wij daar ook het Noorddietsche kapel van afleiden? En wat is pelle-? Over deze woorden heb ik al vele nagedacht, maar 'k en vinde geenen voldoenden uitleg.
Nu heb ik weinig tijd (tot over 't hoofd in de "Compositien”), maar ik zal alleszins voor het verlof trachten t'hoope p3te scharten wat tot eenige vermoedens leiden kan; en daar gij het mij toelaat, zal ik binst het verlof de vrijheid nemen hetgene ik gevonden heb aan uwe ondervinding en wetenschap te onderwerpen.