<Resultaat 1419 van 2074

>

p1+
Monsieur l'abbé[1]

Il y a bien des années, malheureusement! que nous ne nous sommes vus et que, de part et d'autre, nous ne nous sommes donné signe de vie; cependant votre souvenir vit toujours dans nos cœurs;[2] je me rappelle toujours, avec reconnaissance, ce que vous avez fait pour initier notre fils, Dom Gérard au Flamand qu'il aimait tant, et je pense souvent à vous en lisant les vers charmants[3] dus à votre amitié pour lui, et qui décorent si bien notre p2salon à Lophem.[4]

Ne soyez donc pas étonné, cher Monsieur l'Abbé, de me voir venir à vous aujourd'hui pour vous demander si vous n'auriez pas envie de m'aider de votre talent pour faire trois petits actes de dévotion en l'honneur du Précieux Sang de Notre Seigneur Jésus Christ.[5]

Il s'agirait de trois courtes inscriptions[6] à mettre sur les trois maisons[7] où le St Sang à été caché à Bruges: d'abord du temps des Gueux (maison Pérèz de Malvenda, de 1578 à 1584) ensuite dans la maison du Révérend Père Donche, (actuellement le Carmel) Puis dans la maison de Gertrude de p3Pélichy (Collège St Louis.) Il me semble que ces inscriptions devraient dire, en Flamand et en peu de mots, les événements mémorables qui se rapportent à la sainte relique. La difficulté est de leur donner un certain cachet touchant, en bien peu de mots, (car la pierre ne peut pas être grande et les lettres doivent être vues facilement de la rue afin que tout le monde puisse lire.)

Dites moi Monsieur l'Abbé, si vous voulez bien faire cela; c'est vous qui aurez le plus grand mérite, car hélas! n'ayant pas votre talent, nous ne pouvons faire que la partie matérielle de cette jolie œuvre: c'est à dire que nous ne pouvons rien sans vous. Avecp4votre aide, au contraire, nous aurons le bonheur de pousser à l'amour de Notre Seigneur en faisant penser un peu plus à son sang répandu pour nous!

J'attends votre réponse avec impatience; ne venez-vous donc jamais à Bruges?[8] Venez donc une fois partager notre repas de Midi; nous pourrons si vous voulez aller voir la place où nous mettrions les pierres. Ce serait un grand plaisir de vous revoir pour mon mari et pour moi.

Veuillez entretemps agréer, Monsieur l'Abbé, l'expression de notre respect et de notre dévouement.
Baronne Van Caloen
née Comtesse de Gourcy

Noten

[1] Dit is de eerste van zestien bewaarde brieven, die Savina de Gourcy Serainchamps en Guido Gezelle elkaar schreven in verband met het H. Bloed. De gravin had het plan opgevat om gedenkstenen aan te brengen aan de huizen te Brugge, waar de relikwie van het H. Bloed in troebele tijden verborgen zat. Op haar verzoek schreef Gezelle vier inscripties in proza en in dichtvorm. Voor Gezelles antwoord, zie zijn brief aan Savina de Gourcy Serainchamps van 17/12/1891.
[2] Charles van Caloen en Savina-de Gourcy Serainchamps moeten Guido Gezelle zeker al van midden de jaren 1860 gekend hebben. Vanaf 1866-’67 groeide de vriendschap tussen de oudste zoon Joseph van Caloen en Gezelle, die hem stimuleerde om ‘Vlaams’ te leren en hem hielp bij het schrijven van artikels in Rond den Heerd. In 1867 droeg Gezelle met een felle kiescampagne in ’t Jaer 30 zijn steentje bij aan de verkiezing van Charles van Caloen tot senator. Het was de grootste triomf van zijn politieke loopbaan. In 1869 werd Savina voorzitter van de ‘Dames Zélatrices’ van de Noordpoolmissie, met Gezelle als geestelijk leidsman. In 1870 schreef Gezelle verzen voor de muurschilderingen in het Blauw Salon van het kasteel. Na de ‘vlucht’ van Gezelle naar Kortrijk (20/09/1872) en de intreding van Joseph bij de benedictijnen (11/11/1872) kreeg de relatie tussen Gezelle en de familie van Caloen een veeleer sluimerend bestaan.
[3] De beginregels van deze verzen zijn: Toen men duizend achtig ende zeven; Twist en tweedracht zijn verleden; Dierijk, zoo men zeide, van den Elsas; Te Winendale, der vrienden stede; Weest voorzichtig, wijs ende vroede; Hij doet, na Jesu beeld.
[4] In 1869-1870 voorzag de Duitse kunstenaar August Martin (1837-1901) de wanden van het Blauw Salon in het kasteel van Loppem van neogotische muurschilderingen. Ze tonen vier taferelen uit de 11-12de-eeuwse geschiedenis van Vlaanderen, een reeks van dertien heiligen uit het middeleeuwse Brugge en een reeks met de vier kardinale deugden. Guido Gezelle schreef in 1870 verzen met toelichting bij de vier historische taferelen en de vier kardinale deugden. Deze ‘rijmreken’ werden door Martin als onderschriften toegevoegd aan de wandschilderingen. Ook voor de schoorsteen van het Blauw Salon, die is toegewijd aan de H. Carolus Borromeus, schreef Gezelle een gedicht. De vier strofes verwijzen naar vier scènes uit het leven van de heilige en werden aangebracht in neogotische banderollen op de schoorsteen.
[5] Volgens Hendrik Rommel, principaal van het Sint-Lodewijkscollege en goede vriend van de familie van Caloen, kwam de idee om gedenkstenen aan te brengen aan de huizen waar ooit het H. Bloed verborgen zat, niet van Savina de Gourcy Serainchamps maar van haar kleinzoon en metekind Charles Gillès de Pélichy. Charles was een zoon van Alexandre Gillès de Pélichy en Savina van Caloen, de eigenaars van het ‘Huis Perez de Malvenda’. Ook met het huis van Gertrude de Pélichy had hij een band. Gertrude was zijn overgroottante. Bovendien was Charles een oud-leerling van het Sint-Lodewijkscollege. Kortom, toen Savina de Gourcy zich tot Gezelle wendde met het verzoek om die inscripties te schrijven, voerde zij eigenlijk een wens van haar metekind uit. Daarnaast zorgde zij ook voor de financiering en praktische coördinatie van dit project. (H. Rommel, De reliquien van het heilig Bloed te Sint-Maximin en te Weissenau. In: Biekorf, 3 (1892), 9, p.129-136)
[6] Gezelle schreef niet drie maar vier inscripties, waarvan één in proza (zie naamkaartje C, gevoegd bij zijn brief van 20/01/1892) en drie in dichtvorm: Zoo Obededom de Arke borg, Jesu, uit uw Hert, doorsteken en Gods heilig, dierbaer Bloed, alhier eens weggesteken.
[7] Toen Savina de Gourcy Serainchamps deze brief schreef, had ze weet van slechts drie woningen te Brugge, waar de relikwie van het H. Bloed verborgen zat tijdens de Geuzentijd (het ‘Huis Perez de Malvenda’, Wollestraat, nu nr. 53) en tijdens de Franse revolutietijd (het huis van de familie Donche, later Theresianenklooster, Schuttersstraat, nu nr. 3-7; en het huis van Gertrude de Pélichy, later Sint-Lodewijkscollege, Dweersstraat 18, nu nr. 3). Met zijn brief van 20/01/1892 liet Guido Gezelle haar weten dat Juan Perez de Malvenda het H. Bloed ook nog verborgen hield in een tweede door hem bewoond huis, nl. het ‘Hof van Beveren’ (Nieuwstraat 3, nu nr. 5-7). Er waren volgens hem dus vier inscripties nodig in plaats van drie. Later historisch onderzoek wees uit dat er nog een vijfde geheime bewaarplaats was, nl. een huis op de Dijver (nu nr. 7; ‘De Tuilerieën’) waar Juan Perez de Malvenda woonde van 1578 tot 1581. Maar dat kon Gezelle toen natuurlijk nog niet weten. (A. Van den Abeele, De relikwie van het H. Bloed in de ‘Beloken tijd’. Een geheime bergplaats aan de Dyver? 1578-1581. In: Biekorf: 88 (1988), p.218-225)
[8] Guido Gezelle woonde sinds 1872 in Kortrijk. Het echtpaar Charles van Caloen-Savina de Gourcy Serainchamps woonde te Brugge in een statig herenhuis op de Dijver (nu nr. 11; Europacollege) en verbleef tijdens ‘la belle saison’ op haar buitengoed, het kasteel van Loppem.

Register

Correspondenten

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Naamde Gourcy Serainchamps, Savina Louise Joséphine; van Caloen-de Gourcy, Savina L. J.
Datums° Gent, 17/07/1825 - ✝ Loppem, 07/09/1912
GeslachtVrouwelijk
BioSavina de Gourcy Serainchamps was een dochter van graaf Félix, grootgrondbezitter, en barones Mathilde Dons de Lovendeghem uit Gent. Het gezin telde vijf kinderen en woonde op het (nu verdwenen) kasteel van Mianoye te Assesse bij Namen. Savina kreeg eerst thuisonderricht, daarna was ze pensionaire op de kloosterschool van Berlaimont (Brussel). Ze was er bevriend met Émilie van Outryve d’Ydewalle, die in 1848 huwde met Jean-Baptiste Bethune. Savina trouwde op 21 april 1847 met baron Charles van Caloen, vriend en studiegenoot van Bethune. De twee echtparen hadden veel gemeen: fervent katholiek, devoot, liefdadig, kunstminnend (neogotiek), traditionalistisch en ultramontaans. Charles en Savina kregen vijf kinderen die allen opgroeiden tot modelkatholieken: Maria (karmelietes), Savina, Joseph (benedictijn, vriend van Gezelle), Albert en Ernest. Het echtpaar was de bouwheer van het kasteel van Loppem (1859), gebouwd door de bouwmeesters Edward Pugin en Jean-Baptiste Bethune. Door de oogziekte van haar man, was het in de praktijk vooral Savina die zich deze taak aantrok. Het kasteel werd een centrum voor kunstenaars, intellectuelen, schrijvers, prelaten en bekeerlingen. Ook Guido Gezelle was vriend aan huis. Hij schreef in 1870 verzen bij de wandschilderingen in het Blauw Salon van het kasteel bij de taferelen van Duitse schilder August Martin. Savina werd in 1869 voorzitter van de Dames Zélatrices van de Noordpoolmissie, met Gezelle als geestelijk leidsman. Op verzoek van Savina schreef Gezelle in 1892 opschriften in versvorm voor de huizen waar het H. Bloed in woelige tijden verborgen werd.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; aanvrager gelegenheidsgedicht; Noordpoolmissie
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III; https://www.geni.com/people/Savina-de-Gourcy-Serainchamps/6000000033149576105; J. Braet, Het kasteel van Loppem in zijn familiaal en historisch kader. In: V. van Caloen (red.), Het kasteel van Loppem. Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2001, p.10-43

Briefschrijver

Naamde Gourcy Serainchamps, Savina Louise Joséphine; van Caloen-de Gourcy, Savina L. J.
Datums° Gent, 17/07/1825 - ✝ Loppem, 07/09/1912
GeslachtVrouwelijk
BioSavina de Gourcy Serainchamps was een dochter van graaf Félix, grootgrondbezitter, en barones Mathilde Dons de Lovendeghem uit Gent. Het gezin telde vijf kinderen en woonde op het (nu verdwenen) kasteel van Mianoye te Assesse bij Namen. Savina kreeg eerst thuisonderricht, daarna was ze pensionaire op de kloosterschool van Berlaimont (Brussel). Ze was er bevriend met Émilie van Outryve d’Ydewalle, die in 1848 huwde met Jean-Baptiste Bethune. Savina trouwde op 21 april 1847 met baron Charles van Caloen, vriend en studiegenoot van Bethune. De twee echtparen hadden veel gemeen: fervent katholiek, devoot, liefdadig, kunstminnend (neogotiek), traditionalistisch en ultramontaans. Charles en Savina kregen vijf kinderen die allen opgroeiden tot modelkatholieken: Maria (karmelietes), Savina, Joseph (benedictijn, vriend van Gezelle), Albert en Ernest. Het echtpaar was de bouwheer van het kasteel van Loppem (1859), gebouwd door de bouwmeesters Edward Pugin en Jean-Baptiste Bethune. Door de oogziekte van haar man, was het in de praktijk vooral Savina die zich deze taak aantrok. Het kasteel werd een centrum voor kunstenaars, intellectuelen, schrijvers, prelaten en bekeerlingen. Ook Guido Gezelle was vriend aan huis. Hij schreef in 1870 verzen bij de wandschilderingen in het Blauw Salon van het kasteel bij de taferelen van Duitse schilder August Martin. Savina werd in 1869 voorzitter van de Dames Zélatrices van de Noordpoolmissie, met Gezelle als geestelijk leidsman. Op verzoek van Savina schreef Gezelle in 1892 opschriften in versvorm voor de huizen waar het H. Bloed in woelige tijden verborgen werd.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; aanvrager gelegenheidsgedicht; Noordpoolmissie
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III; https://www.geni.com/people/Savina-de-Gourcy-Serainchamps/6000000033149576105; J. Braet, Het kasteel van Loppem in zijn familiaal en historisch kader. In: V. van Caloen (red.), Het kasteel van Loppem. Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2001, p.10-43

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamBrugge
GemeenteBrugge

Naam - persoon

Naamvan Caloen, Joseph Marie Louis Victor; van Caloen, Gérard; Dom Gérard o.s.b.
Datums° Loppem, 12/03/1853 - ✝ Antibes, 16/01/1932
GeslachtMannelijk
Beroepbenedictijn; priester; abt; novicenmeester; bisschop; auteur
VerblijfplaatsBrazilië; Frankrijk
BioJoseph van Caloen werd geboren te Loppem op 12 maart 1853 als oudste zoon van Charles van Caloen en Savina de Gourcy Serainchamps, de bouwheren van het kasteel van Loppem. Zijn jeugd stond in het teken van de neogotiek, het katholieke reveil en de christelijke oudheidkunde. Hij kreeg thuisonderricht in het Frans. Rond 1866-1867 werd hij bevriend met Guido Gezelle, die zijn interesse wekte voor het Nederlands. Anders dan soms werd beweerd, was Gezelle nooit Josephs privéleraar Nederlands. Wel begeleidde hij hem bij zijn eerste opstellen in die taal. Joseph leverde een aantal opstellen voor Gezelles tijdschrift “Rond den Heerd”. In 1871 publiceerde hij onder impuls van Gezelle zijn eerste werk “De Vier Kruisreliquien” bij drukker Modest Delplace. Dankzij Gezelle werd hij bestuurslid van de Société Archéologique de Bruges (1870). Als vriendendienst aan Joseph schreef Gezelle in 1870 verzen voor de muurschilderingen in het Blauw Salon te Loppem. In 1872 werd hij lid van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge. Op 11 november 1872 trad hij in bij de benedictijnen, onder de kloosternaam Gérard. Hij werd op 23 december 1876 tot priester gewijd, in 1877 prior en novicemeester te Maredsous. Op 1 augustus 1878 vroeg hij Gezelle per brief om ook in te treden. Op 3 november 1881 opende hij te Maredsous een abdijschool waarvan hij ook rector werd. Hij richtte er een bibliotheek op en werd er de eerste bibliothecaris. In 1882 publiceerde hij het eerste liturgische gebedenboek in het Frans en hij was de stichter van de “Revue Bénédictine”. Hij werd in 1886 procurator van de Congregatie van Beuron in Rome en in 1887 studieprefect aan het Sint-Anselmuscollege in Rome. Hij was eveneens de stichter van de abdij Keizersberg in Leuven. In 1893 zond paus Leo XIII hem naar Brazilië om er de benedictijnerorde te hervormen. In 1895 nam hij definitief afscheid van Maredsous, om zich in Brazilië te vestigen. Hij werd abt te Olinda (1896) en Rio de Janeiro (1905). In Europa richtte hij drie missieprocuren op, o.a. één te Sint-Andries (15/01/1899), vanaf 17 juni 1901 Abdij van Zevenkerken genaamd. Dom Gérard was er de eerste abt. Op 18 april 1906 werd hij tot titelvoerend bisschop van Phocea te Maredsous gewijd. Van 1908 tot 18 mei 1919 was hij aartsabt van de Braziliaanse congregatie. Hij keerde in 1919 ziek terug naar de abdij van Sint-Andries van Brugge vanaf 1925 verbleef hij te Antibes, waar hij overleed in 1932.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; vriend van Gezelle; bijdragen voor Rond den heerd; medebestuurslid Société Archéologique de Bruges
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III ; F. de Meeûs, Guido Gezelle en Monseigneur van Caloen. In: Les cahiers de Saint-André: 20 (1963), 2, p.10-20 en 4, p.11-26; A. Demeulemeester, Gezelle en Jozef van Caloen. Notities bij een vriendschap. In: Biekorf: 73 (1972), p.135-141 en 233-240; B. Denys, Guido Gezelle en zijn Loppemse relaties. In: Zilleghem: 20 (1999), p.47-56; J. Braet, Het kasteel van Loppem in zijn familiaal en historisch kader. In: V. van Caloen (red.), Het kasteel van Loppem. Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2001, p.30-36.
NaamRommel, Hendrik
Datums° Rumbeke, 08/06/1847 - ✝ Brugge, 16/07/1915
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; schooldirecteur; inspecteur
BioHendrik Rommel, zoon van Ivo Rommel, uurwerkmaker en schepen,te Rumbeke en Carolina Bossaert, studeerde aan het kleinseminarie te Roeselare (studeerde af in 1867). Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 23/12/1871. Hij studeerde verder aan de universiteit van Leuven. In oktober 1873 werd hij huisleraar bij de familie van Caloen en in september 1874 leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge. In september 1883 werd hij principaal van het Sint-Lodewijkscollege tot 26/09/1896. Hij was betrokken bij de inrichting van de collegekapel. Hij liet ook een nieuwe studiezaal bouwen. Hij vroeg Gezelle geregeld om gelegenheidsgedichten voor festiviteiten in het Sint-Lodewijkscollege. Hij werkte mee aan Rond den Heerd en Biekorf. Op 14/03/1892 werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal. Hij was lid (1895-1915) en voorzitter van de Bibliotheekcommissie van de Stad Brugge. Op 26/09/1896 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges en hij stichtte de “revue pratique de l’enseignement” voor de scholen in het bisdom Brugge (1896). Hij kreeg de titel doctor honoris causa aan de universiteit Leuven en hij werd titulair kanunnik van de Brugse kathedraal (26/03/1908).
Links[odis], [wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Gilde van Sinte-Luitgaarde; aanvrager gelegenheidsgedichten
Naamde Gourcy Serainchamps, Savina Louise Joséphine; van Caloen-de Gourcy, Savina L. J.
Datums° Gent, 17/07/1825 - ✝ Loppem, 07/09/1912
GeslachtVrouwelijk
BioSavina de Gourcy Serainchamps was een dochter van graaf Félix, grootgrondbezitter, en barones Mathilde Dons de Lovendeghem uit Gent. Het gezin telde vijf kinderen en woonde op het (nu verdwenen) kasteel van Mianoye te Assesse bij Namen. Savina kreeg eerst thuisonderricht, daarna was ze pensionaire op de kloosterschool van Berlaimont (Brussel). Ze was er bevriend met Émilie van Outryve d’Ydewalle, die in 1848 huwde met Jean-Baptiste Bethune. Savina trouwde op 21 april 1847 met baron Charles van Caloen, vriend en studiegenoot van Bethune. De twee echtparen hadden veel gemeen: fervent katholiek, devoot, liefdadig, kunstminnend (neogotiek), traditionalistisch en ultramontaans. Charles en Savina kregen vijf kinderen die allen opgroeiden tot modelkatholieken: Maria (karmelietes), Savina, Joseph (benedictijn, vriend van Gezelle), Albert en Ernest. Het echtpaar was de bouwheer van het kasteel van Loppem (1859), gebouwd door de bouwmeesters Edward Pugin en Jean-Baptiste Bethune. Door de oogziekte van haar man, was het in de praktijk vooral Savina die zich deze taak aantrok. Het kasteel werd een centrum voor kunstenaars, intellectuelen, schrijvers, prelaten en bekeerlingen. Ook Guido Gezelle was vriend aan huis. Hij schreef in 1870 verzen bij de wandschilderingen in het Blauw Salon van het kasteel bij de taferelen van Duitse schilder August Martin. Savina werd in 1869 voorzitter van de Dames Zélatrices van de Noordpoolmissie, met Gezelle als geestelijk leidsman. Op verzoek van Savina schreef Gezelle in 1892 opschriften in versvorm voor de huizen waar het H. Bloed in woelige tijden verborgen werd.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; aanvrager gelegenheidsgedicht; Noordpoolmissie
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III; https://www.geni.com/people/Savina-de-Gourcy-Serainchamps/6000000033149576105; J. Braet, Het kasteel van Loppem in zijn familiaal en historisch kader. In: V. van Caloen (red.), Het kasteel van Loppem. Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2001, p.10-43
Naamvan Caloen, Charles-Marie-Louis-Joseph
Datums° Brugge, 31/08/1815 - ✝ Brugge, 01/05/1896
GeslachtMannelijk
Beroepsenator; burgemeester; provincieraadslid; grondeigenaar; rentenier; mecenas
BioCharles van Caloen was de tweede zoon van Joseph-Bernard, burgemeester van Loppem, en Marie de Potter de Droogenwalle (zus van Louis de Potter, held van de Belgische revolutie). Hij kreeg een streng-katholieke opvoeding. Aan het kleinseminarie te Roeselare had hij de latere bisschop Johan Joseph Faict als studiegenoot. Zijn broer Louis werd jezuïet en was oprichter van het Genootschap van St.-Franciscus Xaverius. Charles trouwde in 1847 met de Waalse gravin Savina de Gourcy Serainchamps. De opvoeding van de vijf kinderen stond in het teken van het katholieke reveil, de neogotiek en het ultramontanisme. In 1857 verkreeg Charles de titel van baron. Het gezin woonde in een groot herenhuis aan de Dijver (nu het Europacollege). Op hun buitengoed te Loppem lieten ze een neogotische kasteel bouwen. Charles werd door cataract steeds meer slechtziend, maar een oogoperatie verloste hem in 1867 van deze kwaal. Hij had een goedgevulde politieke loopbaan: burgemeester van Loppem, provincieraadslid en senator. Guido Gezelle voerde in 1867 in "’t Jaer 30" een felle campagne voor zijn verkiezing als senator. Charles van Caloen was 25 jaar lang voorzitter van de Brugse katholieke kring La Concorde. Hij was een vurig verdediger van de Pauselijke Staten en werd hiervoor beloond met de titel van Roomse graaf (1866) en Commandeur in de Orde van Gregorius de Grote (1871). Charles was lid en tweemaal proost van de Edele Confrérie van het H. Bloed.
Links[odis], [wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; onderwerp van gelegenheidsgedicht; aanvrager gelegenheidsgedicht; kiescampagne 't Jaer 30
BronnenJ. van Caloen, Histoire généalogique de la famille de Calonne et van Caloen au Tournaisis et au comté de Flandre. Brussel: Traditions & Vie, 1959, p.313-315; J. Braet, Het kasteel van Loppem in zijn familiaal en historisch kader. In: V. van Caloen (red.), Het kasteel van Loppem. Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2001, p.10-43
NaamDonche, Lodewijk Ludovicus Vincent
Datums° Brugge, 18/07/1769 - ✝ Leuven, 14/10/1857
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; pater; jezuïet; overste
BioLodewijk Donche werd geboren in 1769 en was de zoon van Nicolaas, een adellijk Brugs koopman, en Maria-Cecilia Vercruysse (1730-1808). Maria-Cecilia was de zus van Dominique Vercruysse, de stichter van de Kortrijkse Armenkamer. Het gezin Donche was zeer welstellend en vroom. Lodewijk werd tot priester gewijd te Keulen op 18 september 1795. Hij werd assistent op de Brugse Sint-Gillisparochie en in 1796 onderpastoor te Watervliet. Als onbeëdigd priester dook hij in 1797 onder en kreeg hij de opdracht om tijdens een geënsceneerde ‘inbraak’ de relikwie van het H. Bloed te ‘stelen’ en in veiligheid te brengen. Hij verborg ze eerst in zijn ouderlijk huis in de Schuttersstraat en in 1812 in de woning van Gertrude de Pélichy in de Dweersstraat. Vanaf 1802 was hij in Parijs werkzaam als Pater van het Geloof in Frankrijk, vanaf 1807 te Roeselare als leraar en predikant in het pas gestichte kleinseminarie. Later was hij predikant te Kortrijk en erekanunnik te Gent. Bij de heroprichting van de jezuïetenorde in 1814 was hij medeoprichter van het noviciaat te Rumbeke en trad hij zelf ook in op 31 september 1814. Hij werd vervolgens overste van de jezuïeten in Amsterdam. In november 1819 nam hij ontslag uit de jezuïetenorde. Tijdens de Franse en Hollandse tijd kende zijn loopbaan als godsdienstleraar, predikant en oprichter van armenscholen een bewogen verloop. De paus verleende hem de eretitel ‘apostolisch protonotaris’, maar zijn uitgesproken meningen en vurige predicaties brachten hem regelmatig in aanvaring met de burgerlijke én kerkelijke autoriteiten. Van 1819 tot 1831 werd hij door de aartsbisschop geschorst. Na de Belgische revolutie kreeg hij eerherstel en bouwde hij zijn netwerk van armenscholen verder uit. In 1834 verkreeg hij dat de ongehuwde juffrouwen, die lesgaven in zijn armenscholen, konden intreden in een vanaf dan officieel erkende religieuze congregatie, genaamd de 'Zusters der Christelijke Scholen', met een goedgekeurde leefregel en met Donche als overste. In 1843 deed hij zijn herintrede bij de jezuïeten (Namen). Hij legde zijn laatste gelofte op af 15 augustus 1845 (profes) en ging op rust in 1847 in het jezuïetencollege te Gent. Hij stierf te Leuven op 14 oktober 1857.
Links[odis]
BronnenP. Couttenier, Gezelles project voor een geschiedenis van de Kortrijkse armenkamer. Gezelliana: 14 (1885) 1-2, p.78-128
NaamPerez de Malvenda, Juan; Perez de Maluenda, Juan
Datums° Brugge, 1511 - ✝ Brugge, 1605
GeslachtMannelijk
Beroeppoliticus; ambtsdrager
VerblijfplaatsSpaanse Nederlanden
BioDon Juan Perez de Malvenda werd geboren in 1511 te Brugge als de jongste zoon van Diego, een rijke wolhandelaar uit Burgos die zich in 1498 in Brugge vestigde als consul van de Spaanse natie, en van de Brugse Margaretha Hanneton. Juan Perez huwde in 1537 met Magdalena de Chantraines, gezegd de Broucqsaulx. Tussen 1538 en 1571 was hij elfmaal schepen van de Stad Brugge, vijfmaal thesaurier, driemaal raadspensionaris en tweemaal burgemeester van de raadsleden. In de volgende jaren was hij ‘redenaar’ (schepen) en in 1581 voorzitter van het Proosse. Hij was van 1537 tot aan zijn dood lid van de Edele Confrérie van het H. Bloed en bekleedde er de functie van zorger (1539-1540) en proost (1540-1541). Tijdens het calvinistisch bewind (1578-1584) hield hij de relikwie van het H. Bloed verborgen in drie huizen te Brugge die hij achtereenvolgens bewoonde: eerst (van 1578 tot 1581) in een huis aan de Dijver (nu nr. 7 ‘De Tuilerieën’) dat toebehoorde aan zijn schoonbroer Joos de Damhouder, daarna (van 1581 tot 1584) in het ‘Hof van Beveren’ in de Nieuwstraat (nu nr. 5), dat toebehoorde aan Anna de Thiennes, en ten slotte (1584) in het huis genaamd ‘Perez de Malvenda’ in de Wollestraat (nu nr. 53, aan de voet van de Eekhoutbrug), dat toebehoorde aan zijn schoonbroer Jacob de Chantraines. Dat Juan Perez het H. Bloed naar alle waarschijnlijkheid eerst enkele jaren aan de Dijver verborgen hield, raakte pas veel later bekend dankzij een studie uit 1988. Guido Gezelle schreef een opschrift in opdracht van barones Savina L. J. de Gourcy Serainchamps dat werd aangebracht op het huis in de Wollestraat.
Relatie tot Gezelleonderwerp van gelegenheidsgedicht
BronnenA. Van den Abeele, De relikwie van het H. Bloed in de ‘Beloken tijd’. Een geheime bergplaats aan de Dyver? 1578-1581. In: Biekorf: 88 (1988), p.218-225; B. Kervyn de Volkaersbeke, Het Heilig Bloed te Brugge. Brugge: West-Vlaamse Gidsenkring, 2019, p.35-44
Naamde Pélichy, Gertrude Cornélie Marie
Datums° Utrecht, 26/08/1743 - ✝ Brugge, 06/03/1825
GeslachtVrouwelijk
Beroepkunstschilder
VerblijfplaatsOostenrijkse Nederlanden; Koninkrijk der Nederlanden
BioBarones Gertrude de Pélichy was de dochter van Jean-Philippe en Isabelle de Rycksz. Weduwnaar geworden, verhuisde Jean-Philippe de Pélichy in 1753 met zijn twee kinderen naar Brugge, waar hij schepen en burgemeester van het Brugse Vrije werd. Gertrude had artistieke aanleg en kreeg privélessen van de Brugse schilder Paul de Cock. In 1765 werd ze lid van de Brugse Academie. In 1867 trok ze naar Parijs, waar ze les kreeg van haar stadsgenoot Joseph-Benoit Suvée, die trouwens een mooi portret schilderde van zijn leerlinge terwijl ze tekent. Gertrude bleef ongehuwd en woonde vanaf 1777 terug te Brugge, in het herenhuis ‘’t Potshoofd’ in de Dweersstraat 18. Dit huis werd ca. 1860 gesloopt om een uitbreiding van het Sint-Lodewijkscollege mogelijk te maken. Van 1812 tot 1819 werd in dit huis, op verzoek haar neef baron Jean de Pélichy en van Lodewijk Donche, de relikwie van het H. Bloed verborgen. Als aandenken werd in 1892 in een binnenmuur van het college een steen ingemetseld, met een inscriptie in versvorm van Guido Gezelle. Bij de afbraak van de collegegebouwen ging deze gedenksteen verloren. In het winkelcentrum Zilverpand, dat in de plaats kwam, werd in 1984 een nieuwe gedenksteen met dezelfde tekst aangebracht. Gertrude de Pélichy was een verdienstelijk schilder van portretten, landschappen en dieren. Het Groeningemuseum Brugge bezit o.a. een staatsieportret van keizer Jozef II.
Relatie tot Gezelleonderwerp van gelegenheidsgedicht
BronnenB. D’hoore, Iconographie de la famille Gillès de Pélichy et des principales familles ascendantes. Brussel: Office Généalogique et Héraldique de Belgique, 2012; C. Vlaemynck, Hoe in troebele tijden de relikwie van het Heilig Bloed te Brugge verborgen werd. Brugge: N.V. Zilverpand, 1984, p.23-27; B. Kervyn de Volkaersbeke, Het Heilig Bloed te Brugge. Brugge: West-Vlaamse Gidsenkring, 2019, p.57-64.

Naam - plaats

NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamLoppem
GemeenteZedelgem

Naam - instituut/vereniging

NaamSint-Lodewijkscollege Brugge
BeschrijvingHet Sint-Lodewijkscollege werd vanaf 9 oktober 1834 als bisschoppelijk college ingericht in de gebouwen van de voormalige Duinenabdij aan de Potterierei. In 1846 verhuisde de school naar de hoek van de Noordzandstraat en de Dweersstraat, waar het steeds verder uitbreidde tot de site te klein werd. In 1972 verliet het college de binnenstad voor zijn huidige locatie. Gezelle volgde er lagere school van 1 oktober 1841 tot 17 augustus 1846. Hij had er onder meer les van Ferdinand Van de Putte. Na zijn terugkeer naar Brugge hield hij nauw contact met de school, o.m. via Leonard Lodewijk De Bo die hij op het Grootseminarie had leren kennen en via oud-leerlingen als Hugo Verriest. Zo kwam hij ook in contact met een nieuwe generatie leerkrachten als Edward Van Robays, Jan Craeynest en Cyriel Delaere met wie hij het tijdschrift Biekorf stichtte.
Datering1834
Links[odis], [wikipedia]
NaamComité des Dames Zélatrices de l’oeuvre des Missions du Pôle Nord
BeschrijvingLekenijveraarsters van het Comité des Dames Zélatrices de l’Oeuvre des Missions du Pôle-Nord. Het comité was werkzaam vanaf 22 december 1869 ter ondersteuning van het sinds 1857 bestaande Belgische Noordpoolwerk dat de katholieke missionering van de Noordpoolgebieden stimuleerde. Doel was vooral collectes te organiseren. In 1870 telde het comité een twintigtal leden. In het bisdom Brugge was kan. Antoon Wemaer bij de oprichting betrokken. Vanaf eind 1869 was kan. F. Bethune diocesaan schatbewaarder. Voorzitster was barones Savina van Caloen de Gourcy, echtgenote van Charles van Caloen , die in 1859 het neogotische kasteel van Loppem liet bouwen. Ondervoorzitster was mevr. Halleux-Ryelandt. De vergaderingen vonden plaats in het klooster van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria in de Kartuizerinnenstraat te Brugge. Het secretariaat was in handen van Maria Dewulf (adres: Simon Stevinplein, Brugge). Mgr. Bernard, sinds 1862 prefect van de Apostolische Prefectuur voor de Poolstreek, vroeg op 5 mei 1869 aan Guido Gezelle om de leiding van het comité op zich te nemen. In een document dd. 22/12/1869 staat Guido Gezelle vermeld als ‘président du comité’. Ook Florence Gezelle werd gevraagd om lid te worden van het comité, wellicht via haar vriendin Camille Dumoulin, lid van het comité. In 1870 ontving Florence van Maria De Wulf enkele uitnodigingen om vergaderingen bij te wonen. Het comité bleef actief tot maart 1904.
Datering1869-1904
NaamTheresianenklooster, Brugge
BeschrijvingHet klooster van de Theresianen of ongeschoeide karmelietessen te Brugge was tijdens het ancien régime gevestigd aan de Ezelstraat en Hugo Losschaertstraat. Na de afschaffing van de comtemplatieve orden en de uitdrijving van de zusters in 1783 duurde het tot 1815 eer enkele oudere zusters van het voormalige Theresianenklooster een nieuwe Karmel vormden in Torhout. Een jaar later vestigden ze zich opnieuw in Brugge. Na een periode van regelmatig verhuizen vonden ze in 1833 eindelijk een vaste stek, door de aankoop van het huis van de familie Donche in de Schuttersstraat. Door bijkomende aankopen kon het klooster de volgende jaren uitbreiden tot een omvangrijk gebouwencomplex, gelegen tussen de Hugo Losschaertstraat, Schuttersstraat en Jan Boninstraat. In het huis Donche was van de 16de tot de 18de eeuw een Latijnse school gevestigd. Tijdens de Franse bezetting verborg Lodewijk Donche in dit huis van 1797 tot 1812 de relikwie van het H. Bloed. Dit verklaart meteen de nieuwe naam van de Brugse Karmel: het ‘Klooster van het Kostbaar Bloed en van O.L. Vrouw van de Karmelberg’. In de straatgevel van de neogotische kapel uit 1877 werd in 1892 een gedenksteen ingemetseld met een tekstje van Guido Gezelle dat herinnert aan deze bewogen episode uit de geschiedenis van het H. Bloed. In 2022 werd het klooster opgeheven. De gebouwen werden verkocht met het oog op een residentiële herbestemming.
Datering1627-1783 en 1815-2022
Links[wikipedia]

Titel - gedicht van Guido Gezelle

TitelDierijk, zoo men zeide, van den Elsas
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 108
TitelGods heilig, dierbaar Bloed, alhier
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 121
TitelHij doet, na Jesu beeld
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 110
TitelJesu, uit uw hert doorsteken
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 122
TitelTe Wynendale, der vrienden stede
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 109
TitelToen men duizendtachtig ende zeven
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 107
TitelTwist en tweedracht zijn verleden
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 108
TitelWeest voorzichtig, wijs ende vroede
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 109
TitelZoo Obededom de Arke borg
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 122

Titel14/12/1891, Brugge, Savina Louise Joséphine de Gourcy Serainchamps aan [Guido Gezelle]
EditeurJohan Braet; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
Verzenderde Gourcy Serainchamps, Savina Louise Joséphine
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum14/12/1891
VerzendingsplaatsBrugge (Brugge)
AnnotatieAdressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie.
Gepubliceerd inDe briefwisseling van Guido Gezelle in het kader van de neogotiek. / door Caroline De Dycker. - Gent : Rijksuniversiteit Gent, 1984, dl. 1, p.153-154
Fysieke bijzonderheden
Drager dubbel vel, 203x126
wit
papiersoort: 4 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Vormelijke bijzonderheden papier met briefhoofd: kroon met initialen: V. C. C. (blauw )
Toevoegingen op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief6481
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|12458
Inhoud
IncipitIl y a bien des années
Tekstsoortbrief
TalenFrans
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.