Gisteren ontving ik van eenen mijner vrienden, die tot Lier woont in het Geweste van Antwerpen, de blijde mare dat Gij door uwen Heer Koning tot Ridder geslegen zijt in Leopold's orde. Deze eere U bewezen, en die U zekerlik is toegekomen als eene rechtmatige hulde wegens uwe groote verdiensten als taalgeleerde en als lid van 's Konings vlaamsche taalkamer - deze eere vervult ook mijn herte, in troue vriendschap aan het Uwe verbonden, met billiken trots en met blijdschap. En ik wensche U met uw ridderschap van herten geluk, en dat deze eere nog vele jaren U eene oorzake van genoegen wezen moge!
O! 'k wete ja dat Gij naar eerdsche eere niet en jaagt, maar dat uw begeeren is naar d' hemelsche eere (en ik ben hetp2daarin volkomen met U eens!) - nochtans zoo uw Heer Koning U, den Priester Gods, zoo hoogelik en rechtmatig eert, moge dit onzen tegenstanders en tegenstrevers met allerlei wereldlingen en verachters van den Godsdienst, tot naijver en ijverzucht, en alzoo tot bekeeringe ende beternisse wekken!
Ook mijn zoon, die eenige weken t'huis vertoeft, verheugt zich om uwentwille en wenscht U almede ten herteliksten geluk, waarvan het ingeslotene naamkaarteken U ten teeken moge dienen.
De blijde mare van zijne verlovinge, die mijn zoon U verledene weke heeft toegezonden, hebt Gij toch ontfangen? Die gewichtige en heugelike gebeurtenis is voor mij eene zake van groote blijdschap, en, ik ben er van overtuigd, Gij wenscht met alle onze vrienden, dat deze verlovinge het blijde voorspel van een gelukkig huwelijk moge zijn. Andries heeft, te minerp3blijdschepe, eene reine, eerbare, vroome en kloeke maged gekozen, uit eene eerzame, oud-friesche maagschap gesproten, de dochter van deftige liên, mij van der jeugd aan bekend, ook te Leeuwarden geboren en getogen - gelijk reeds voor 100 jaren de grootouders en overgrootouders der jongeliên te Leeuwarden goê-vrienden geweest zijn. Nu zal ik mettertijd, waneer het eens bij de jongeliên tot een huwelijk zal gekomen zijn, (dat echter nog wel een paar jaarkens kan aanhouden, want Ybeltje is dezen winter eerst 20 jaren oud geworden) - nog eene lieve dochter nevens mijnen braven zoon gewonnen hebben - als 't God belieft. En zoo is er nu blijdschap in mijn huis, ende vreugde in onzer maagschap.
Hoe of het tegenwoordig met uwen gezondheidstoestand is? Van herten hoop ik dat Gij deswegen mij spoedig eens de beste berichten zult kunnenp4zenden. Maar ook daarin en mag ik van U niets vergen - want ik wete hoe volhandig het Gij in deze weken hebt met uw herderlik werk in den dienst des Heeren, en hoe Gij ook met uwen taalkundigen arbeid zijt overlast, en ten achteren.
N.S. Heeft mijn vriend Dr J.W. Muller, te Leiden, U reeds eenen brief[1] geschreven (over Madoc?[2]) - Hij vroeg mij verledene weke uwe t'huisrichtinge. Hij is een medewerker aan het Woordeboek, en der vlaamsche en friesche volkstaal-beweginge zeer wel genegen.