Ik en kan U niet zeggen hoe aangenaam uw schrijven van eergister mij verrast heeft. Wat? Ik bewonderd worden door een meester als gij! Waarlijk, gij zoudt mij wel een beetjen hoovaardig gaan maken.
Wel gebruik ik het ontkenwoordeken en min dan gij; doch daarom verstoot ik het niet, maar bezig het elken keer, dat ik daarmee een wangeluid vermijden kan; zoo, bij v., wanneer ik, in eenen loochenenden zin, twee gelijkluidende medeklinkers wil gescheiden houden, schuif ik het mollige, donzige letterpaar, als een doddeken watte, tusschen beiden, opdat ze tegen malkander niet zouden stampen. Zoo deed ik thans, aan ’t hoofd van dit mijn briefken. Elders p2ook meermaals; onder anderen, in de volgende plaats uit mijn gedichtjen: Eene welbeminde.
geen tempelsoprano, geen Diva’s gezang
en kan zoo diep in de borst mij dringen
als úwer stemme wonderklank.
En ware ik de gelukkige dichter van O, ‘t ruischen van het ranke riet!, ik zou het vers:
hoe dikwijls dikwijls zat ik nietveranderen in:
hoe dikwijls dikwijls en zat ik niet.Gij wendt het ook dus niet overal aan: bij v. in hetzelfde dichtjen: aanschouwt u niet, luistert niet, verstaat hij niet, uw stem is zoo verachtlijk niet; mijn ziel misacht uw tale niet. verwerp toch ook mijn klachte niet.
Wat nu den uitgang der verkleinwoordjes betreft, ik gebruik ze gaarne beiden ook, afwisselend. Gij ook, bemerk ik met genoegen;
God zeide: “waait!…” en ‘t windje kwam
en ’t windje woei…
De uitgang tje komt stellig eerst ons p3op de tong of in de pen, bij naamwoorden eindigende met n of t of d: rietje, liedje, vlietje, pietje, steentje, beentje, dichtje, lichtje, wichtje, enz. Er zijn zelfs dergelijke woorden, bij welke de uitgang eken of ken geenszins denkbaar is; als in de spreuk: Loontje komt om zijn boontje. Poog het eens anders te zeggen.
De beide uitgangen acht ik dus, mijns dunkens, met recht, als ten volle gewettigd, al kennen de Hollanders, in hunne schriften althans, er maar éénen van.
Ik dank u ook hartelijk voor het afdruksel van uwe kleine vertaling[1] en bied u de vereenigde groetenissen van mijne vrouw en van mij, hoogachtend, aan