Gisteravond ontving ik uwen brief[2] waarvoor ik u mijn hartelijken dank betuig. Gij hebt er mij veel genoegen door gedaan, en omdat ik er nu tijd en lust toe heb, wil ik u maar terstond antwoorden. Vooral verheugde mij de toezending van het schrijven van den Eerw. Heer Gezelle. Ben ik u dankbaar, dat gij mijn verzoek wel aan dien achtbaren man hebt willen overbrieven[3] ik ben ook hem ten zeerste erkentelijk voor de groote bereidvaardigheid, die hij ook ditmaal weêr te mijnen opzichte heeft betoond. Wilt gij hem bij gelegenheid mijn welgemeenden dank overbrengen?
Wat nu het gebruik van ont in Vlaanderen betreft, gij ziet, dat mijne veronder-p2stelling juist was. Ont is, voor zoover dat nagegaan kan worden, noch in de middeleeuwen, noch in later tijd in Vlaanderen mondsgemeen geweest[4] wat het wèl was, en gedeeltelijk nog is, in Friesland, Holland, Utrecht, een deel van Gelderland, Kleef en Limburg (de gewesten buiten Noord en Zuid Nederland laat ik hier onvermeld). Hieruit volgt dus, dat het voorkomen van ont in Friesland en van onthier ende in Vlaanderen niet als bewijs kan gelden voor de verwantschap van die beide gouwspraken. Want was dat het geval, dan kon men met nog meer recht besluiten tot nauwe verwantschap van het Limburgsch en het Friesch en van invloed dier beide gouwspraken op elkaar; en daaraan denkt natuurlijk niemand.
Gij zult nu wel van de juistheid dezer gevolgtrekking overtuigd zijn. Hiermee is echter in ’t minst niet aangetoond, dat het Friesch niet van invloed op het Vlaamsch is geweest. Natuurlijk niet. Het bewijst alleen, dat gij in uw opstel over “Frisk end Flaemsk” ongelukkigp3zijt geweest in de keus uwer voorbeelden voor de overeenstemming van die beide taaltakken, iets dat den beste kan overkomen. En dat ik u dat aanwees, zult gij mij natuurlijk niet kwalijk nemen, want zooals gijzelf in “Sljucht en Rjucht”, bl. 113b, 114a schrijft[5] “Ik kin it nammers net altiid fen myn herte forkrye om te swyen as der flaters to boek steld binne, fen saken der ’t ik selfs mei piel[6] zoo gaat het mij ook, en zoo vind ik, dat ieder waarheidlievend mensch er over denken moet.
De Eerw. Heer Gezelle deelt verder in zijn’ brief nog allerlei bijzonderheden over het woord ont mede. Zij waren mij zeer welkom. Daar hij er belang in schijnt te stellen, schrijf ik nog het een en ander over dit woord. Misschien deelt gij hem dan den zakelijken inhoud van dit geschrijf mede, of zendt gij hem, wat nog eenvoudiger is, dit deel van mijnen brief ter lezing.
Ont en onthier ende hebben etymologisch niets te maken met hent(e), hoent.p4Dit wordt dan ook niet door Verdam in zijn Mnl. Wdb. beweerd.[7] Deze zegt alleen (dl. III, 346), dat “ment, went, bis, onthier ende, tote dien dat, tote dat, tote” hetzelfde beteekenen als hent, niét dat zij uit denzelfden stam gesproten zijn. Hoe zou dat ook kunnen, bv. van bis en hent, of tote en hent?
Dit hent, dat dus ook “totaan” beduidt, is ontstaan uit hente, hento, zooals uit de verwante Middelhoogduitsche en Middelnederlandsche vormen blijkt; maar ont heeft niets met heen en toe te maken en onthier is dus niet ontstaan uit henen toe hier. Wis en zeker niet. Het is een heel ander woord, van heel anderen oorsprong, dat alleen toevallig dezelfde beteekenis heeft. Ons ont is van denzelfden stam als het Gotische voorzetsel und (om; totaan; zoolang als) en het voegwoord unte (zoolang als; tot; want; dat). Hieruit alleen reeds blijkt, dat het niets te maken heeft met hent.
Of unte, dat Verdam, III 345 regel 2 v.b, opgeeft als een bijvorm van hente, dat ook werkelijk is, weet ik niet. Ik heb het boek, waarin het voorkomt[8] (Reg. Bisd. 141)p52/niet bij de hand. Maar, oppervlakkig geoordeeld, zou ik het eer voor een’ bijvorm van ont houden. Is het dit echter niet, dan bewijst het niet, dat ont en hent verwant zijn, maar alleen, dat in de latere middeleeuwen de bijvormen der oorspronkelijk verschillende woorden ont en hent dooreen zijn geloopen en beide woorden door het volk niet meer uit elkaar werden gehouden.
Later zal op ont en onthier in het Middelnederlandsch Woordenboek wel worden meegedeeld, wat er van deze woorden en hunne bijvormen bekend is, en in welke Middelnederlandsche boeken zij voorkomen.[9]
De samengestelde vorm onthier ende bestaat uit ont hier ende, dat beteekent: tot hieraantoe dat, tot op het oogenblik dat, totdat. (Voor ende = dat, zie men Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek II 642 op ende 9o)[10]
Of het woord ont (= totaan) nog in andere samengestelde uitdrukkingen voortleeft, weet ik niet. Ont stukken enp6ont tween komen voor, maar of hierin wel ditzelfde ont zit, daaromtrent heb ik nog geen zekerheid. Voorloopig geloof ik niet, dat wij hier met ont (totaan) te doen hebben. Maar ik moet deze zaak eerst ernstig onderzoeken vóór ik in dezen eene beslissing nemen kan.
Ik grond mijn voorloopig oordeel op het volgende: De gewone vorm, waarin ont stukken en ont tween in de middeleeuwen voorkomen, is onstue en ontwee. Wij vinden wel eens vormen met t, maar veel minder vaak dan deze. Wanneer wij nu hiermee vergelijken de Middelnederlandsche woorden entwee, entween, entrouwen, enwech en andere, dan beginnen wij te twijfelen, of die tweede t in onttween er wel in hoort. Het ligt voor de hand om ontwee te beschouwen als een wisselvorm van entwee, gelijk ook door Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek II 674 wordt gedaan.[11] Het eerste deel van de samenstelling is dan het voorzetsel en (toonlooze vorm van in), waaroverp7in Middelnederlandsch Woordenboek II 632 wordt gesproken. Dat ontween tot onttween verbastert, is niet verwonderlijk, want dikwijls worden letters ingeschoven. Dit is b.v. ook het geval in het Hoogduitsche entzwei, dat verkeerdelijk in plaats van het Middelhoogduitsche enzwei is gekomen. Wellicht heeft het volk, dat on- in ontween niet meer begreep, het in verband gebracht met ont, en is zoodoende in het schrijven en spreken de vorm ont tween ontstaan. Evenzoo kan het met onstue, onstucken zijn gegaan, doch hier is de inschuiving eener t moeilijker te verklaren dan in ontween. Ik wijs er hier echter op, dat in verscheidene Middelnederlandsche geschriften de scherpe s aan het begin van een woord, in tegenstelling van de zachte (= z), in het schrift wordt weergegeven door ts. Zoo vindt men b.v. tstat, waar wij stat zouden verwachten, en tsridders voor ’s ridders, Tserclaes voor Serclaes, enz. Nu kan men ook in onstucken deze schrijfwijze hebben aangewend en ontstucken hebben ge-p8schreven, doch onstucken hebben uitgesproken. Later kan men dan ook ontstucken zijn gaan uitspreken, evenals wij b.v. nu van lichaam spreken in plaats van lik-haam, zooals het oorspronkelijk was, alleen omdat de ch in andere woorden als X werd uitgesproken. – Dat men nu in Vlaanderen algemeen ont tween en ont stukken zegt, is geen vast bewijs, dat dit ook de oorspronkelijke en de goede vorm is. – Om deze redenen houd ik het er voor, dat deze uitdrukkingen alleen maar in schijn iets met ont te maken hebben.
Ont- als samenstellend deel van werkwoorden (onthalen, ontstaan, enz) heeft ook een heel anderen oorsprong dan ont (totaan). Het is nl. de toonlooze bijvorm van ant-, dat b.v. nog over is in antwoord. Dit ant- (voor and, anda) is van denzelfden stam als Grieksch ἀντί en Latijnsch ante. In het Gotisch treft men het voorzetsel and nog op zichzelf aan in de beteekenis “langs, over”. In het Oudgermaansch vinden wij vele samenstellingen met and-; tegenwoordig zijn zep93/zeldzaam. In werkwoordelijke samenstellingen ging and- over in den toonloozen vorm end-, ent- (vgl. het Hoogduitsch en Middelnederlandsch,) en hieruit ontwikkelde zich in het Middelnederlandsch en Nederlandsch de bijvorm ont- (vgl. Middelnederlandsch entwee (in het Oosten van ons land) en ontwee (in Vlaanderen, enz)). Hoe ont- aan al de verschillende beteekenissen kwam, die het nu in samenstelling met werkwoorden heeft, kan ik hier natuurlijk niet uiteenzetten; maar over eenigen tijd zal het in het Nederl. Wdb. te lezen zijn, daar de redactie voornemens is de o-reeks voort te zetten. te lezen zijn, daar de redactie voornemens is de o-reeks voort te zetten.[12]
Tot zoover dan over ont. Ik hoop dat u deze uitweiding niet al te erg heeft verveeld. Maar om alles duidelijk uiteen te zetten, kon ik niet korter zijn. Alleen wil ik er dit nog aan toevoegen, ofschoon ik wel denk, dat het onnoodig is. Ten overvloede schrijft ik het u, want ik ben nu bang geworden, dat gij mij verkeerd zoudt kunnen begrijpen, als ik niet alles zeg. Welnu, ik heb aangetoond, dat ont zonder meer geen Vlaamsch woordp10is en dat het dus geen waarde heeft als bewijs voor de overeenstemming tusschen Friesch en Vlaamsch, maar ik heb daarmee niet gezegd, dat ik het afkeur om ont – óók in Vlaanderen – in te voeren en in gebruik te nemen ter afwisseling van “tot”. Natuurlijk niet. Zooals het in Hiawatha gebruikt is, verhoogt het de eigenaardigheid en zangerigheid van dat gedicht. Het gebruik ervan is volstrekt niet in strijd met den aard van onze taal. Er is dus niets tegen de invoering van het woord in te brengen, dan alleen, dat het den eersten tijd niet begrepen zal worden. Maar hoeveel andere woorden zijn er niet, waarvan wij de beteekenis éérst moeten leeren vóór wij die kennen? Dat bezwaar is dus niet groot. Het is dan ook best mogelijk, dat ont na verloop van tijd een gewoon woord wordt in de Vlaamsche schrijftaal en misschien ook in de spreektaal. Het zij zoo. Maar – het woord mag nu nog niet wordenp11opgenomen in een Vlaamsch Idioticon. In geen geval!
Ik heb nu nog een verzoek aan u. Er is een tweede druk van de Bo’s Idioticon in bewerking, reeds verscheidene jaren. Weet gij nu wellicht, hoe het daarmee staat? Mijn boekhandelaar kan er niets van aan de weet komen. Duurt het nog lang eer deze druk uitkomt? Ik wilde mij gaarne een de Bo aanschaffen, en daar ik nu weet, dat er, wellicht zeer spoedig, een tweede, door Gezelle vermeerderde druk uitkomt voor de prijs van omtrent 8 Gulden, daarom kan ik er natuurlijk niet toe besluiten mij een eersten druk op eene verkooping aan te schaffen voor 13 tot 16 Gulden, wat ze gewoonlijk opbrengen. Wanneer nu echter de verschijning van den 2den druk nog “ad Kalendas Graecas[13] wordt uitgesteld, dan denk ik, als zich daartoe eene goede gelegenheid aanbiedt, toch maar een 1sten druk te koo-p12pen. Als gij hier dus iets naders van weet, zoudt gij mij veel genoegen doen door het mij te melden.[14]
Hierbij sluit ik een brief van den Heer Thieme[15] in over den bestuurder van den Navorscher. Gelijk ik u den 10den April schreef, had ik hem mijne bezwaren kenbaar gemaakt. Dit is het antwoord daar op. Wie de nieuwe bestuurder zijn zal?[16] Ik weet het niet, maar ik heb zoo bij mezelf gedacht, of het soms de Heer J.G. Frederiks is. Dat zou er net een man voor zijn. Hij is een veelweter, die in bijna alle vakken thuis is, en een werkzaam man. Tot voor eenige jaren was hij leeraar aan het Amsterdamsch Gymnasium, maar tegenwoordig is hij ambteloos. Hij werkt nu aan het Biographisch Woordenboek van Nederl. schrijvers. Ik maak hier een op niets steunende gissing, maar toch zal ik den Heer Frederiks, als ik hem weder eens spreek, - dat gebeurt zoo een paar maal in het jaar – eens polsen.
Aan het slot van zijnen brief schrijftp134/de Eerw. Heer Gezelle, dat hij gaarne een lijstje van volksnamen voor vlinders ontving[17] Ik kan hem tot mijn spijt in dit opzicht niet van dienst zijn. Alleen zou ik op kunnen geven, wat Dieffenbach is zijn Glossarium opgeeft. Ik weet, dat daar op papilio een zeker aantal Germaansche namen worden opgegeven. Wellicht bezit Gezelle dit boek niet; ik wil u het daar vermelde gaarne op eene briefkaart mededeelen. Schrijf mij er dan bij gelegenheid maar om.
En hiermede eindig ik dezen brief, u nogmaals dankende voor de lezing van den brief van den Eerw. Heer Gezelle en uw Friesch opstelletje, terwijl ik mij na vele hartelijke groeten noem