Uit uwen brief van den 20st dezer maand[1] bij mij in welstand ontfangen, vernam ik met veel genoegen dat de benoeming tot Buitenl: lid van de Maatschappij der Nederl: Letterkunde U welaangenaam is. Met U hoop ik van herten dat de zaak onzer vlaamsch-friesche taalrichting, in bestrijding van het verbasterde geijkte-Hollandsch, door deze erkentenis uwer verdiensten, een stap voorwaarts gebracht zij, en haar bijzonderlik te bate zal komen.
Uw naamkaartje en uwen dank heb ik in het bijzonder den achtbaren ende zeer Geleerden Heere Dr J.W. Muller, te Leiden, doen toekomen.p2Deze medewerker, ja voornaamste arbeider aan het Woordenboek, die mij ook eenen goeden vriend is, is onzer zake zeer genegen en een liefhebber, zoo der vlaamscher als der friescher tale.
Het verheugt mij dat de jonge Boekenooge zich maar rechtstreeks tot U gewend heeft. Hij is een eerbaar en kloek jongeling en ijverig taalstudent. Ik heb hem de meeninge uws vriends in zake den oorsprong van zijnen geslachtsnaam medegedeeld.
Profr Dr Acquoy, Hoogleeraar aan d'Hoogeschole tot Leiden, heeft mij verledene weke iets gevraagd aangaande zekere zake, waarin d'Eerweerde Heer Jan Bols bijzonderlik raad ende hulpe kan schaffen. Nu zoude ik mij zoo geerne deswegen tot den Eerw: Heer bovengenoemd wenden, en hem eenen brief schrijven, maar och! Ikp3heb den naam van het dorp[2] waar Z. Eerw: Pastor is, vergeten. Al hoe ik peize, 'k en kan dien name niet meer bedenken. Dies kom ik thans tot U om uitkomste, en ik vrage U vriendelik of Gij niet zoo goed zoudt willen zijn, mij den naam van de woonplaatse des Eerw: Bols even te willen mededeelen, op eene briefkaarte. -
Ei! dat was een hoogtijd te Laue! Zes gouden bruiloften op één maal in één dorp! Ook de nieusbladen hier in Holland, hebben die mare vermeld, als eene bijzonderheid. Ik danke U wel voor de toezendinge van uw gedicht, aangaande die merkweerdige zake[3]
Spoedig hoop ik U weer iets Friesch te zenden, van mijner hand. Ik verlange naar uwe vervlaamschinge[4] van Halbertsma’s “Geboorteleppel”.
p4