<Resultaat 1380 van 2074

>

p1
Eerweerde Heere,

Eerst moet ik mij verschoonen van zoolang gewacht te hebben op uwe vereerende vrage te antwoorden: de drukke bezigheden die ik deze weke gehad heb zijn er de schuld van.

Over dijze, xdijzen[1] en vind ik niet bevredigens; ik zal er laatst van spreken. Over het verwantschap dezer woorden met gotisch daddjan en met de familie dod, dot..., ziethier wat mijn gedacht is: —

1° Het gotisch daddja is, volgens eene wet die aan die tale (en niet aan het westgermaansch) eigen is, ontstaan uit dajjō, uit een indogermaansch dhejō[2] zwakken vorm van eenen wortel dhēi, nevens dhē, die voortkomt in de grieksche woorden θηλη, θηλυς, θηλαζειν, enz. . en de latijnsche fēlare, fēmina. Indien daddjan in het vlaamsch bestonde, zou het deien zijn. Overigens is het onmogelijk den klank ij te vinden in eenen wortel die tot de "Ablautsreihe" ē, behoort. De wortelklank, met zijne moge-p2lijke wijzigingen, zou alleenlijk kunnen oe, â, a of e uit a, zijn in het vlaamsch.

Dijze en kan ook in verband niet gebracht worden met dot, omdenwille van de klinkers. Dit laatste woord immers behoort alleszins tot eenen wortel met de indogermaansche klanken eu, ù, u, ou, in 't germaansch eu, ù, u, ou, in 't vlaamsch u, ui, u en o, oo; maar nooit ij < î. Ten andere, 'k en zou niet weten wat gedaan met de medeklinkers d of t van den eenen kant en z van den anderen.

3° Over xdijzen heb ik nog al vele nagedacht. Hier wage ik eenen uitleg, die verre is van mij te overtuigen, maar die misschien ook "à priori" niet en moet verworpen worden. In het germaansch bestaat een werkwoord, dat in het gotisch atthinsan luidt, in het oudsassensch thinsan, in het oudhoogduitsch dinsan, met de beteekenis "trekken, rukken, zich uitbreiden". Ziet in Kluge's Etym. Wörterb. Tanz en Gedunsen. Hiertoe schijnt ook deinzen, uit densen (gelijk peinzen uit pensen) te behooren. Nu, voor de "spiranten" onder andere voor s, viel oudtijds reeds de n dikwijls weg, en dit vooral in de sassensche en friesche spraken; daarbij wierd de voorgaande klinker verlengd; zoodat p3thinsan kan overgegaan zijn tot thīsan, hetgene regelmatig in het vlaamsch dijzen zou opleveren. Dit dempen der n voor s, z kan in het vlaamsch ook in latere tijden voorgevallen zijn, zooals in veister, peizen, deizen (bij DeBo, voor deinzen), enz... Wat de beteekenisse aangaat, tusschen trekken en lokken, zuigen, en is er, mij dunkt, geenen groote afstand. Lokken wil ook wel zeggen trekken. Vergelijk ook DeBo: dijzelen = (achteruit = trekken), aarzelen, dubben.

Ik geloove dat gij Francks Etymol. woordenb. niet en hebt; misschien kan 't u aangenaam zijn te weten wat hij over dot en zijnen aanhang al zegt. 'K Schrijve dus uit:

Bedotten, w.w. (voorheen ook bedodden) Een eerst in het nieuwnederlandsch voorkomend woord, dat ook in het duitsch en engelsch in vele inzonderheid gewestelijke vormen wordt aangetroffen met de beteekenis van "sluimeren, dommelen, suffen": vergelijk oudhoogduitsch dûzen = "doen bedaren, stil maken", middelhoogduitsch tûzen, dûzen = "stil, bedroefd zijn", betützen = zijn bedaardheid doen verliezen", nieuwhoogduitsch verdutzt = "verbluft"; in het oudere nieuwnederlandsch dutten in den zin van "suffen, in gedachten verdiept zijn, mijmeren", vlaamsch duts = "onnoozel p4mensch", nederduitsch düt = "domkop", middelengelsch doten, engelsch to dote = "suffen, kindsch zijn, mijmeren" to bedote = "bedotten"; bij Cats nog dodden = "sukkel onnoozele bloed." Op deze woorden was kennelijk van invloed het zelfstandig naamwoord dot, dod, vlaamsch dodder = "verwarde bundel vlas, hooi of stroo" = duts. Vergelijk ook dotje (om aan te zuigen.)

Dodderig, bijvoeglijk naamwoord Van het gewestelijk werkwoord dodderen, frequentatief van dodden = "sluimeren, dutten", dat verwant is aan de onder bedotten besproken woordfamilie. Vergelijk. Angelsassensch dydrian = "bedotten". Over dd in plaats van t, tt, zie dot; ook het fransch dodiner = "wiegen, in slaap wiegen" — waaruit nederlandsch dodijnen — (vergelijk italiaansch dondolare = "schommelen") bewijst iets voor 't goed recht der media.

Dot, vr. Eerst in 't nieuwnederlandsch Gelijk bij de onder bedotten en dodderig besproken familie wijst de afwisseling van t met dd (d) op den onomatopoëtischen aard van het woord; vergelijk nederduitsch dutte = "verwarde hoop", Angelsassensch dott, engelsch dot = "stip, vlek"; en voorts dialectisch-nederlandsch dodde = "dot", vroeg nieuwnederlandsch dodde = "kolf, knuppel, prop", nieuwvlaamsch dodder (duts) = "verwarde bundel", oudhoogduitsch tuto, tutto, m, tuta, tutta, vr. = p5"borsttepel", dialectisch-nieuwhoogduitsch dütte = "borsttepel, zaadknop, tap, prop", vergelijk fransch dodu = "dik en vet." Het begrip van "verward zijn" vertoont zich verder slechts in overdrachtelijke opvatting in de onder bedotten en dodderig vermelde woorden met de beteek. "suffen, dwaas zijn", en in dialectisch-duitsch dodern = "snappen, stotteren", tutteln = "verstrooid en beuzelachtig handelen". Altemaal woorden die een dodder vormen voor den etymoloog.

Dooier, m. Uit gelijkbeteekenend middelnederlandsch dōder(e); beantwoordt aan oudhoogduitsch tutaro, totoro, nieuwhoogduitsch dotter, oudsassensch dodro, angelsassensch dydring = "dooier", een westgermaansch woord, doch men houdt den plantnaam nederlandsch dodder, nieuwhoogduitsch dotter, zweedsch dodra, middelengelsch doder, nieuwengelsch dodder voor identisch. Weinig bevredigend is de verklaring van het woord als "stip in het ei", waarbij men het in verband brengt met de woorden onder dot genoemd, die een voorgermaansche stam dhut- = "punt, stip" doen vermoeden.

Aldus Franck. Vergelijk Kluge, i.v. Dotter. Bij Kiliaen, DeBo en Scheurmans zijn nog verschillige vormen en veele woorden te vinden, die hier niet genoemd en worden. Te Heule zeggen ze: p6'k ben geheel onttotterd (gesproken: autottert) in den zin van: ik ben onthutseld, uit den haak, uit mijne "centre"; bij DeBo onttodderen.— = ont-dodderen, ont-dotteren.

Het spijt mij maar zoo weinig licht over de zake te kunnen werpen; maar daar zijn in de volkstale toch nog zoo vele woorden die onopgehelderd zijn!

Mijne hertelijkste groetenissen.
Uw toegenegen in Christo.
A. Dassonville.

Noten

[1] Zie: “dijze; bedijzen, kadijzen” In: Loquela: 10 (1890) 6, k.41-42; 44ev.
[2] Derde letter in handschrift als een omgekeerde e weergegeven. Het gaat waarschijnlijk om een doffe e.

Register

Correspondenten

NaamDassonville, Alfons
Datums° Heule, 20/06/1860 - ✝ Kortrijk, 18/01/1936
GeslachtMannelijk
Beroepleraar, priester; kloosterdirecteur; pastoor
BioAlfons Dassonville was de zoon van Ludovicus Dassonville en Sophie Roelant. Hij werd tot priester gewijd in Brugge op 19/12/1884. Hij was vervolgens leraar aan het college van Oostende (10/09/1885), aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge (15/09/1886), aan het college van Poperinge (10/09/1887) en aan het college van Kortrijk (20/09/1896). In 1900 werd hij rector van San Andres de los Flamencos te Madrid. Hij keerde in 1906 naar Kortrijk terug als directeur van de zwarte zusters aldaar, en aalmoezenier van het O.L.Vrouwehospitaal (1907). In 1912 werd hij pastoor te Ieper, Sint-Jacobskerk, en daarna pastoor te Roesbrugge (1920). In 1924 werd hij opnieuw aalmoezenier van het O.-L.-Vrouwhospitaal te Kortrijk. Hij overleed er plots op 18/01/1936.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Biekorf; zanter
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamDassonville, Alfons
Datums° Heule, 20/06/1860 - ✝ Kortrijk, 18/01/1936
GeslachtMannelijk
Beroepleraar, priester; kloosterdirecteur; pastoor
BioAlfons Dassonville was de zoon van Ludovicus Dassonville en Sophie Roelant. Hij werd tot priester gewijd in Brugge op 19/12/1884. Hij was vervolgens leraar aan het college van Oostende (10/09/1885), aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge (15/09/1886), aan het college van Poperinge (10/09/1887) en aan het college van Kortrijk (20/09/1896). In 1900 werd hij rector van San Andres de los Flamencos te Madrid. Hij keerde in 1906 naar Kortrijk terug als directeur van de zwarte zusters aldaar, en aalmoezenier van het O.L.Vrouwehospitaal (1907). In 1912 werd hij pastoor te Ieper, Sint-Jacobskerk, en daarna pastoor te Roesbrugge (1920). In 1924 werd hij opnieuw aalmoezenier van het O.-L.-Vrouwhospitaal te Kortrijk. Hij overleed er plots op 18/01/1936.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Biekorf; zanter

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamPoperinge
GemeentePoperinge

Naam - persoon

NaamDassonville, Alfons
Datums° Heule, 20/06/1860 - ✝ Kortrijk, 18/01/1936
GeslachtMannelijk
Beroepleraar, priester; kloosterdirecteur; pastoor
BioAlfons Dassonville was de zoon van Ludovicus Dassonville en Sophie Roelant. Hij werd tot priester gewijd in Brugge op 19/12/1884. Hij was vervolgens leraar aan het college van Oostende (10/09/1885), aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge (15/09/1886), aan het college van Poperinge (10/09/1887) en aan het college van Kortrijk (20/09/1896). In 1900 werd hij rector van San Andres de los Flamencos te Madrid. Hij keerde in 1906 naar Kortrijk terug als directeur van de zwarte zusters aldaar, en aalmoezenier van het O.L.Vrouwehospitaal (1907). In 1912 werd hij pastoor te Ieper, Sint-Jacobskerk, en daarna pastoor te Roesbrugge (1920). In 1924 werd hij opnieuw aalmoezenier van het O.-L.-Vrouwhospitaal te Kortrijk. Hij overleed er plots op 18/01/1936.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Biekorf; zanter

Naam - plaats

NaamHeule
GemeenteKortrijk
NaamPoperinge
GemeentePoperinge

Titel - ander werk

TitelWestvlaamsch idioticon
AuteurDe Bo, Leonard Lodewijk
Datum1873
PlaatsBrugge
UitgeverGailliard
TitelEtymologicum Teutonicae linguae sive dictionarium Teutonico-Latinum
AuteurKiliaan, Cornelis; van Hasselt, Gerard
Datum1777
PlaatsTraiecti Batavorum
UitgeverDe Meyere
TitelAlgemeen Vlaamsch Idioticon
AuteurSchuermans, Lodewijk W.
Datum1865-1883
PlaatsLeuven
UitgeverGebroeders Vanlinthout en Karel Fonteyn
TitelEtymologisch woordenboek der Nederlandsche taal
AuteurFranck, J.
Datum1884-1892
Plaatss-Gravenhage
UitgeverMartinus Nijhoff
TitelEtymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache
AuteurKluge, F.
Datum1883
PlaatsStrassburg
UitgeverTrübner

Titel23/05/1891, Poperinge, Alfons Dassonville aan [Guido Gezelle]
EditeurKoen Calis; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderDassonville, Alfons
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum23/05/1891
VerzendingsplaatsPoperinge (Poperinge)
AnnotatieAdressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie.
Fysieke bijzonderheden
Drager dubbel vel en enkel vel, 213x135
wit, rechthoekig geruit
papiersoort: 6 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Toevoegingen op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief6427
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|12728
Inhoud
IncipitEerst moet ik mij verschoonen van
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.