Zie hier mijn antwoord op uwe vraag aangaande "Doens", vervat in uwen brief van verledene weke, dien ik met veel genoegen ontvangen en gelezen hebbe, en dien ik U wel geerne eerder, of terstond zoude beantwoord hebben, en ware 't, dat ik, als schier altijd, overlast en overladen met arbeid, daartoe den vrijen tijd hadde gehad!
Hier is alles in den besten welstand, gezond volk en "rom herte - kleare kjimmen",[1] lijk als ons spreekwoord zegt. Moge 't bij U desgelijks wezen!
Ter zake: de maagschapsnaam "Doens" is hier in der daad inheemsch, als patronymicon, in tweeden-naam-p2valsvorm, van den mansnaam "Doen", die, hoewel zeer zeldzaam, toch nog in de Friesche gewesten voorkomt. Oudtijds was hij menigvuldiger in gebruik. Het is zeer bijzonder op te merken, hoe sommige mans- en vrouwennamen in de eene eeuw dikwijls voorkomen, en in de andere schier uitgestorven zijn, en nog slechts eigen aan eenige weinigen, om naderhand soms weer op te leven. Of omgekeerd. Een redelijke oorzaak en heb ik hier van maar zelden kunnen vinden. 'T is als of in deze zake "de mode" ook al heuren kwaden invloed uitoefent!
Ik en wete niet welken volledigen naam ten grondslag ligt van dezen ongetwijfeld verbasterden, verkorten of anderszins verknoeiden mansnaam Doen. Ik en hebbe daar af nooit geen spoor gevonden. Maar dat "Doen" zoude samenhangen met Doede = Dodo en geloove 'k niet. De tweede d in Doede of Dodo zit vast in den zadel, inp3der Friesen mond. Hij slijt bij ons nooit weg. In Holland zoude dit wel mogelijk zijn, maar dan kwam daarvan toch niet Doe(n), maar Doeye(n). In de volksspreektaal van Holland kan zulk eene d tusschen twee klinkers tot i vervloeyen; in die van Friesland niet. Geheel uitslijten, zoo dat Doede tot Doe'e(n), Doe(n) zoude worden, dat behoort tot de boeketaal, dat bestaat slechts bij der penne, en bij der tonge niet.
Dat verder van Doens, Djoenens, Joenens, t'Ioens, Soens, Soenen, Soenens zoude kunnen komen, is in den Vlaamschen mond, volgens uwe meeninge, licht mogelijk. Maar in den Frieschen is dit onmogelijk, en, zoo verre ik wete, zonder voorbeeld. Ik en kan U, in die beweringe, niet volgen nochte steunen.
Naar mijne meening kan de mansnaam Doen eerder samenhangen met den mansnaam "Doewe" (in Gro-p4ningerland), Douwe (in ons Friesland), Daue (in Oost-Friesland), die oudtijds in Holland als Duyf en Duyff (Duif) niet zeldzaam was, met zijnen vrouweliken vorm Duyffken, Duyfje, Duveke, nog heden in ons Friesland Doutsen en Doutje. Het woord duif, columba, is in ons Friesch ook "dou".
Welk eene aangename verrassing bezorgde mij onze goede vriend, de achtbare Heer en Dr K. de Gheldere, met zijn schoon, oud Ghetiden boec. Hoe heerlik is het, en hoe zoet, die Psalmen en Gebeden in zoo schoone en liefelike tale te lezen![2]