Sedert geruimen tijd houd ik mij bezig met opzoekingen voor eene uitvoerige en zoo grondig mogelijke studie over het leven en de werken van Edewaerd De Dene.
Tot hiertoe heb ik vooral de Warachteghe Fabulen[1] (bronnen, letterkundige waarde, vertalingen, hervertalingen, navolgingen, enz.) bestudeerd.
Hoe verder ik kom, hoe meer lust ik vind aan mijn werk.
Ook heb ik opgespoord wat er al tot hiertoe geschreven en gewreven is geworden over D. Dene's leven, over zijn Testament[2] over het beroemde: Adieu poorters[3] . . . Niet veel, ongelukkiglijk!
Ik zou, om wel te zijn, nu voorgoed tot de studie van het Testament dienen over te gaan.p2Maar ik beschik slechts over een zeer nauwkeurig doch ook zeer onvolledig afschrift,[4] dat ik door toedoen van den heer Gilliodts-Van Severen uit het Gemeente-Archief van Brugge te leen heb gekregen. Ongeveer een derde ontbreekt.
Ik kom U verzoeken om de zeer groote gunst het handschrift dat thans bij U berust voor eenige dagen aan de boekerij der Gentsche Hoogeschool te willen afstaan, waar ik het zou gaan inzien.
Wel weet ik, door mijne vrienden de heeren K. De Flou en Siffer, dat gij voornemens zijt eene uitgave van dat handschrift te bezorgen. En die uitgave zie ik voor mijn doel met verlangen te gemoet, daar ik gaandeweg De Dene lief gekregen heb.
Mocht het dus gebeuren dat gij er prijs aan hecht geene stukken uit het Testament in druk te zien verschijnen vóór uwe volledige uitgave, zoo wil ik gaarne de verbindtenis nemen p3alleen die stukjes in mijn studie over te drukken welke zich ook bevinden in het afschrift uit het Gemeentearchief van Brugge.
Ik wil dit briefje niet sluiten, E. heer, zonder U eerst op voorhand mijn dank uit te drukken, en U te verzekeren hoezeer ik mij steeds zal vereerd achten U - bij de uitgave van D. D's handschrift of anderszins - van eenigen dienst te mogen zijn.
Student in Germaansche Philologie,