Er is een onzer oud-leerlingen die, sedert 5 of 6 jaar, de lessen volgt van uwen vriend Tinel. Hy mag reeds beginnen muziek schryven, en hy heeft nog al veel bekwaamheid. 't Is Mr Joseph Ryelandt, zoon van Hr Louis Ryelandt-Casier, kleinzoon van den senatorCasier van Gent.
Indien hy een gedicht had over gelukzaligen Idesbaldus, hy zou willen eenen koor maken voor onze Prysdeeling[1] Maar, omdat een jonge beginner nooit zeker en is van te lukken, hy vraagt my op voorhand van niets aan te kondigen.... - Ja maar, pourp2 faire un civet il faut un lièvre! Zou ik dezen keer nog eens op uwe goedheid mogen rekenen?.... En om misschien nuttiger werk te verrichten, zou het waarschynelyk geradig zyn eens met onzen jongen toondichter te kunnen spreken? In dat geval zou Mr Jos. Ryelandt geheel geerne naar Kortryk komen, ten ware gy zelve zoudt willen Bruggewaarts reizen. Gy weet dat uwe - onze vriend… Mr Cam. Vercruysse een kozen is der Ryelandts; en zonder dat ik het zou moeten vragen, zou hy zekerlyk hem belasten met uwe byeenkomste te schikken.
Alleszins verhoop ik, Eerw. p3Heer & Vriend, dat gy ons in die zake zult helpen. Gy weet dat wy welhaast de goedkeuring van den eeredienst van Gelukzaligen Idesbaldus zullen verkrygen. De feesten en zullen, insgelyks, maar in 1895 plaats hebben[2] Doch het zou ook kunnen dees jaar zyn.
Van mynen kant - aangezien Cesar u reeds verwittigd heeft, mag ik ook spreken. - zal ik al doen wat mogelyk is om hem, twee jaar lang, eene beurze van frs 250 te verschaffen, voor de 2 jaar Wysbegeerte.[3] Het zou moeten kwalyk willen moeste ik voor den 1sten keer, mislukken! –