Oudejaars-avond gewerd mij en den mijnen nog eene aangename en welgekomene verrassinge - de postbode bracht ons de goede gave uit Vlaanderland, die we nu al zoo menig jaar achtereen hebben mogen ontvangen van uwe vriendelijke hand - te weten: een mandeken vol heerlijk smakende Kortrijksche wafelkens, en daartoe weer den nieuwen jaargang van uwen Vlaamschen Duikalmanak. De wafelkens werden dien avond, en den Nieuwejaarsdag smakelijk genuttigd, met zoon en schoondochter, met verdere verwanten en vrienden, die ons kwamen bezoeken, en de Almanak hangt reeds weer, op 't oude schild bevestigd,p2te mijner schrijfkamere aan den wand, om dagelijks te worden geraadpleegd.
Thans blijft mij over U, mede namens de mijnen, den hertelijksten dank te doen toekomen voor uwe vriendelijke goedheid, gelijk ik dan bij dezen doe. Wees verzekerd, dat uw geschenk met blijdschap en dankbaarheid is ontvangen en genoten.
Mijnen Nieuwejaars-heilgroet deed ik U reeds toekomen,[1] en hebt Gij zekerlijk reeds ontvangen. Ik herhaal hem U nog eens bij dezen.
'T en wil hier nog maar volstrekt niet winteren. 'S Nachts buldert en giert de stormwind, 's daags giet de regen, volle dag wordt het haast niet, en de zonne is verscholen achter dikke wolken en nog dikkeren nevel. Weeke wegen buiten de stad, modderige straten daar binnen, weinig vroolijkheid en veel half-zieken. Mocht het gebeteren in droog en stil en vriezend weer, mocht weer een helderep3zon uit den blauwen, wolkeloozen hemel stralen, en 's menschen ziele verkwikken, ook zijne leden koesteren. God zal 't geven te Zijnen tijde!