’t Berek van Biekorf[1] was zeer spijtig over ’t gene gij hem geschreven hebt wegens den hoofdopsteller[2] Wij eerbiedigen ’t speur dat eerst aan Biekorf gegeven wierd, maar wat kan het berek tegen de opstellers zooals Craeynest en andere die verantwoordelijk zijn voor hunne schrijfwijze. Lod. Scarpé[3] schrijft: eerwaardig, wij houden aan eerweerdig; maar die heeren en zullen niets meer inzenden als ze zien dat hunne opstellen veranderd worden. Op een woord van Ued. zijn wij gereed om hunne opstellen te weigeren, want wij en vragen niets beter als het oude speur en heel en gansch uwe schrijfwijze te behouden: ze zijn immersp2de onze.
Wij trachten ook ons beste te doen. ’t Gebeurt wel dat wij soms ’t een of ’t ander laten rusten tot meerder nood, maar dat en is daarom in de mande niet geworpen: wij zitten altemets tusschen twee vieren en wij trachten van daartusschen te geraken zoo best mogelijk.
De kladden zijn zeer verbeterbaar, ja z’., somtijds, maar dat hangt meest af van de opstellers gelijk J. Leroy en andere die ongenadig slecht schrijven en die zeggen: “’t berek zal ’t wel overzien en verbeteren!”
Uwe schoone gedichten[4] over de dood van uwen achtbaren broeder[5] zullen eerlang verschijnen (in ‘t 4de Tk).
Dien opstel[6] uit Tweemaandelijksch tijdschrift zullen wij heel geern overdrukken van zoohaast het een beetje schikt.p3Die Hollander is een van ’t rechte bedde en wij zijn blijde, ge kunt dit wel denken.
Wij hebben nu tien nieuwe inteekenaars gekregen. Biekorf houdt dus stand en gaat zelfs een beetje vooruit.