Zelden is mij een brief zóó welgekomen geweest als Uw Schrijven van 7 Mei[1] ik ben alleen wat beschaamd dat ik er niet eer op heb kunnen antwoorden, en U danken voor de goede meening over mijn geschrijf.
Doch mijne vreugde was vooral groot, van wege het edelmoedige aanbod dat Gij doet, aanhalingen uit vroeger eeuwen voor het Woordenboek te mijner beschikking te stellen. Met beide handen neem ik het aan! Indien de talrijke beknibbelaars[2] van het Woordenboek deden zooals Gij, dan zouden ze meehelpen om het groote werk beter te maken. Ik heb het immers al vaak gezegd: de Redactie wenscht niets beters p2dan Zuidnederlandsche aanhalingen te geven, doch wij moeten ze eerst hebben. Wel heb ik tallooze werken geexcerpeerd in de laatste jaren, doch dat is een druppel in de zee, in vergelijking met de massa die we noodig hebben!
Uw aanbod geeft me tevens den moed, Zeer Eerwaarde Heer, U nog een ander verzoek te doen. Zoudt Ge ons niet in staat willen stellen Uwe werken te citeeren, door mij de verzamelde uitgave Uwer Gedichten te sturen? Ik zal ze direct excerpeeren, en menig vers er uit zou reeds in mijne eerstvolgende aflevering[3] kunnen prijken. Tevens zou ik U willen vragen of U aan de Redactie niet een exemplaar van Uw “Biecorf” kunt schenken? Zoo vaak staat daar voor ons iets merkwaardigs in, en wij kunnen toch niet alles koopen. Integendeel: de Redactie is zeer arm, en wij verdienen niet veel!
Ik zou U thans nog willen spreken, p3Zeer Eerwaarde Heer, over iets dat mij persoonlijk betreft. Ik zou nl. het verzoek tot U willen richten, bij de aanstaande verkiezing voor een briefwisselend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, Uwe stem op mij te willen uitbrengen, ofschoon mijne Candidatuur, naar het schijnt, niet officieel voorgesteld wordt.
Ik kom met dit verzoek zeker later dan wenschelijk zou geweest zijn, doch, naar ik hoop, nog niet te laat, want ik twijfel niet, of Gij zult het wel met mij eens zijn, dat de Academie veel grooter behoefte heeft aan een “wissenschaftlich geschulten” taalkundige, dan een dichter of romanschrijver.
Ik heb vernomen, dat Sommige Leden tegen mijne Candidatuur bezwaar hebben gemaakt, omdat ik te jong ben, en in Holland woon.
Daargelaten, of een man van bij de 26 p4jaar, die reeds ruim 8 jaar wetenschappelijk werken achter den rug heeft, in deze eeuw van Stoom en electriciteit nog jong kan genoemd worden, is het immers niet de vraag: hoe oud of hoe jong men is, maar: hoe bekwaam!
Wat het andere punt betreft, omdat ik in Leiden woon, daarom ben ik, Goddank, nog geen Leidenaar, veel min een Hollander! Ik kan noch wil het zelfs worden. Alleen mijn werkkring bindt mij aan deze plaats: mijn geest is hier, maar mijn hart is ginder verre bij U allen.
En al woon ik hier, dit zal voor mij geen beletsel zijn, aan de werkzaamheden der Academie mede te doen. Het is mijn vast voornemen, mocht ik gekozen worden, op drie zittingen er telkens ééne bij te wonen. Ik zou het eene grove ondankbaarheid achten, de keus der Academie slechts met eene platoni-p5sche dankbetuiging te beantwoorden, en zal mij gaarne eenige opoffering getroosten, om alle drie maanden eens naar de zitting te kunnen komen.
Over het doel, dat ik in den Schoot der Academie zou najagen, hoef ik, Hooggeachte Heer, zeker wel niet te spreken. Wie mijn verleden kent, kan daaromtrent geen twijfel koesteren. Evenmin zou het mij passen, mij zelven te willen aanbevelen door mijne verdiensten nader aan te wijzen. Het oordeel is daarvoor aan U wel vertrouwd.
Ik twijfel dan ook niet, Hoog Eerwaarde Heer, of ik zal niet te vergeefs een beroep op U gedaen hebben. Bij voorbaat dank ik U daarvoor uit den grond mijns herten; en als voelbaar teeken hoop ik U dezer dagen een overdrukje te zenden van mijne “Nieuwe Middelnederlandsche Fragmenten”; zoo gauw hetp6klaar is, zal ik U een exemplaar sturen van “Sent Augustijns Regele” met de “Bediedenesse” in het Middelnederlandsch, door mij voor het eerst, met uitvoerige inleiding, uitgegeven. Het werkje is ter pers bij den heer Siffer. De eerste aflevering mijner Recepten zal denkelijk Zaterdag aanstaande het Licht zien.
Leiden.
Aan den WelEerwaarden Heer
G. Gezelle
te
Kortrijk.