Eergisteren werd ik aangenaam verrast door de ontvangst van uwen fraaien Vlaamschen Duik-Almanak, mij van uwentwegen door Juffrouwe Anna de Mets toegezonden. Ik bedank U bij dezen ten vriendelijksten voor die jonste. Nu zal uw Almanak mij dagelijks nog zoo veel te meer uwe vriendschap te binnen brengen.
De verdere mededeeling, die Juffrouwe de Mets mij deed toekomen dat Gij lijdende zijt aan de oogen, was mij van herten leed. Nu weet ik dan wat de oorzakep2zij, dat ik in zoo langen tijd zonder eigenhandig bericht van U gebleven ben. Moge de Heer U spoedig van deze kwaal verlossen, tot heil en bate van U-zelven, en tot blijdschap uwer vrienden.
Ook ik ben dezen winter niet zoo gezond en wel te passe, als anders steeds het geval is. Ik heb namelijk veel last van hevige hartkloppingen, die mij dikwijls benauwen, ja beangstigen, en mijne kalme gemoedsstemming mij benemen. Ook hiertoe verleene de algoede God ontheffinge van lijden.
Een onzer Friesche taalkundigen komt een werkje uit te geven, een sleutel op "de Lapekoer" (Rimen en Teltsj'es fen de Broarren Halbertsma), waarin de heden tenp3dage reeds verouderende woorden en min verstaanbare uitdrukkingen worden verklaard. Zoodra ik het zal ontvangen hebben, hoop ik U eenen afdruk daarvan aan te bieden en toe te zenden. -