Eene zeer groote blijdschap vervulde mijn herte toen ik Kerstavond l.l. uwen brief mochte ontvangen en lezen. Immers hoe lange was het geleden - wel twee jaren! - dat ik van U geen letterken schrifts had gezien! Dikwijls bedacht ik, met veel verdriet, wat toch wel de reden zoude wezen, dat ik op mijn herhaald schrijven, geen antwoord meer van U verkreeg. En ware 't niet geweest, dat goede vrienden in Vlaanderen, onder anderen onze gemeenschappelijke vriend Eerw: Jul. Claerhout, mij niet herhaaldelijk hadden verzekerd, dat Gij welvarende waart, 'k hadde wel kunnen denken, dat U 't een of andere ernstige ongeval overkomen ware of iet anders, 't welk U volkomelijkp2belettede, de penne te voeren.
Nu - gelukkig is die onzekerheid thans geweken, en ben ik van herten blijde in het bezit van uwen zoo aangenamen en vriendelijken brief, met uwe goede wenschen voor het aanstaande Nieuwejaar, waar voor ik U ten hertelijksten bedanke. En in niet mindere mate bedank ik U voor den schoonen Vlaamschen Duikalmanak, en voor de rijkelijke bezending Kortrijksche wafelkens, die mij van uwentwege is toegekomen, als eene bezegeling in daden, van de vriendelijke woorden in uwen brief. Waarlijk! het is te veel van uwe goedheid, en 'k ben schier beschaamd daar mede. De Almanak wordt Nieuwejaarsmorgen in mijn schrijfvertrek aan den wand gehangen, en zal, zoo ik hoop, dagelijks als ik in 1896 daar een blaadje van afneme, mij den vriendelijken gever her-p3inneren. En ook de wafelkens zijn een zeer welkom geschenk. Ik moet U daar voor ook ten vriendelijksten bedanken uit name van mijnen zoon en verdere huisgenooten. Die koekjens vallen hier buitengewoon in den smaak. Dagen lang bieden ze ons eene versnapering, en verwanten, vrienden en buren worden er, bij hunne bezoeken ten mijnent, op onthaald, terwijl hun daarbij veel schoons van den goeden Heer Gezelle, diep in Vlaanderen, wordt verteld.
Nogmaals dank voor alles! Het was mij aangenaam te vernemen, dat het U wel gaat, ofschoon de gebreken van den komenden ouderdom niet uitblijven. Bijzonderlijk de zwakheid en gebrekkigheid uwer oogen is eene zware bezoeking voor U, waarin ik van herten met U mede lijde. Moge de Heer in het komende jaar U daarin verlichten, en moge 1869[1] voor U in alle opzich-p4ten een rijk gezegend jaar wezen! Moge uwe welstand als dan ook bijzonderlijk ten goede komen aan de strijdzake der Vlaamsche tale tegenover het Fransch in uw Vaderland. De blijken dat Gij steeds voortgaat de Vlaamsche taal en hare letterkunde te verrijken met uwe taalgeleerdheid in "Loquela", enz, en met uwe heerlijke gedichten in "Biekorf", enz. worden steeds met groote belangstelling en met ingenomenheid door mij waargenomen.
Ik mag mij, met mijnen zoon, en verdere omgeving, Gode zij dank! steeds in den besten welstand verheugen. Eene zaak kom ik maar steeds te kort; dat is: "tijd". Van dag tot dage ben ik belast en beladen met allerlei werk en bemoeiingen. Soms is het, om daar onder te bezwijken. Mijne medeburgers alhier hebben mij dezen zomer gekozenp52/tot lid van den raad onzer stede Haarlem, op voorstel van de partijen der Katholyken en der rechtzinniggeloovige Protestanten. De liberalen[2] hebben mij fel en laaghartig bestreden, maar zij en hebben niet vermocht. Ongetwijfeld hebben ook vele liberalen hunne stemmen op mij uitgebracht; anders en hadde ik zekerlijk de meerderheid niet behaald; want de liberalen hebben hier de overhand in getale. Deze betrekking, alhoewel ze zeer eervol is, en is geenszins naar mijnen smaak. Immers zit ik liever stillekens te midden mijner boeken in mijne studeerkamer, dan dat ik mij in het woelige, openbare leven bewege. Maar - om de wille der zaak van het Christendom die ik met hert en ziele voorsta, en om mijne kiezers niet te leur te stellen, heb ik dit ambt niet mogen weigeren te vervullen - en dies aanveerd. Maar nu geeft het mij veelvuldige drukken en bemoeiingen, en neemt het eenp6goed deel van mijnen tijd in beslag.
Na eindelooze teleurstellingen en vertragingen (o! om te vertwijfelen), is daar eindelijk wat schot gekomen in de zaak van het Groote Fr. woordenboek met de Fr. naamlijst, te wege. In Februari a.s. misschien reeds, hopen wij de eerste aflevering in de wereld te kunnen zenden. De overigen zullen dan spoedig volgen.[3]
Eerstdaags (immers zoo spoedig het zal verschenen zijn) hoop ik U weer eenen afdruk van onzen Fr. Volksalmanak te zenden,[4] en later nog wat anders op Friesch letterkundig gebied. Hoe aangenaam is het mij te weten, dat Gij voortgaat met uwe belangstelling en genegenheid aan onze veelgeliefde Friesche taal te wijden.
Nu, Eerweerde Heer en hoog geachte Vriend! komt het einde van dit schrijven.