Te Brugge zijn melksteentjes en kolieksteentjes[1] allebei bekend. Het zijn kleine keitjes, meest bruine en bleekbruine; de kiezelsteentjes uit de maag van een kieken zijn zulke “melksteentjes”; de jongens bewaren die bruine keitjes in hunne broekzakken “om geluk te hebben”. Te Brugge schijnt kolieksteentje meer dan melksteentje genoemd te worden. Sommigen spreken alleenlijk van keitjes en kennen de soortelijke benamingen niet. Van ze in te zwelgen[2] heb ik nog niets achterhaald.
Uit Handzaeme, Jabbeke en Damme weet men mij geen bescheid over die steentjes te geven; maar te Thielt zijn ze bekend
alsp2als melksteentjes, dit is witte keitjes, van dezelfde soort als die in ‘t Fransch genoemd worden: galactite, lactite, pierre de lait, lait de lune fossile; morochite, morochte, morochtus, enz., en in ‘t Nederlandsch: melksteen, melkjaspis, fossiele maansteen; in ‘t Hoogduitsch en ‘t Engelsch: galactite.
Vallen ze in Vlaanderen uit den hemel, in Holland en Frankrijk komen ze uit de maan.
En dan dat wit steentje!
“Alboque dies notanda lapillo”[3]
Horatius