Weerde Heer,
Ik heb misschien een weinig lange gewacht U te komen bedanken over den grooten dienst dien gij mij bewezen hebt. Mijne gevoelens van dankbetuiging zijn daarom niet te minder noch te min rechtzinnig. U zij dank duizendmaal voor hetgeen gij voor mij met zooveel liefde gedaan hebt. Gij weet zeker wel, Weerde Heer, waarover ik spreken wil? ’t Is over den dicht[1] dien gij ter gelegenheid van het huwelijk[2] van mijnen broeder gemaakt hebt.
Maar liefde vraagt wederliefde. En wat heb ik voor U! Ik geloof dat gij nog al liefhebber zijt van een goedp2pijpken wervikschen tabak. Als het U aangenaam wezen kan, zal ik u volgeern wat van dien tabak te rooken zenden, en dat met de eerste gelegenheid.
Hopende dat het U bevallen zal en U nog eens hertelyk bedankende noem ik mij en blijf ik
Uw toegenegen in Jezus Christus
Honoré Cardoen
leeraar in Sint-Leocollege[3]
Brugge 6de in Zaaimaand 1897