Ik heb nu al de excerpten uit Uwe verzameling bestudeerd, en ik aarzel niet die verzameling een ware schat te noemen. Had het Woordenboek van ’t begin af over eene dergelijke collectie excerpten kunnen beschikken, wat geluk! Hunne groote waarde ontleenen zij aan het feit, dat ze alle getrokken zijn uit boeken die in de volkstaal, niet in de deftige schrijftaal, gesteld zijn, en dat juist heeft het Woordenboek noodig als brood. Van ganscher harte dank ik U, uit naam der Redactie zoowel als uit eigen naam, voor den onschatbaren dienst welke Gij ons bewijst.
Maar – er is een maar bij, en ik vrees dat Ge mij een lastig mensch zult vinden. Ik reken echter op Uw Christelijke grootmoedigheid, en ontleen daaraan de vrijmoedigheid om U te verzoeken Uwe dienstvaardigheid nog verder uit te strekken.
In de eerste plaats – zooals ik U reeds geschreven heb, maar ik twijfel wel of de heer De Potter U mijn briefje gezonden heeft – in de eerste plaats dus: is Uw materiaal bijna onbruikbaar voor ons, zoolang we niet p2precies de beteekenis Uwer afkortingen kennen. Verschillende boeken zijn mij natuurlijk zeer goed bekend; enkele andere heb ik na eenig zoeken op de bibliotheek alhier gevonden; maar naar de meeste moet ik toch raden, en enkele zijn mij geheel onbekend of onbegrijpelijk. Daarom heb ik een lijstje gemaakt, dat ik hierbij voeg, met verzoek mij die afkortingen op te lossen: de titel zeer in ’t kort is voldoende . Op vele papiertjes vind ik niets anders dan een cijfer, of een jaartal. Als voorbeeld voeg ik er hier eenige bij. Verder zou ik U ook willen vragen waar bevinden zich de exemplaren van der sielentroost Haarlem 1483[1] en van den Wech der Salicheit Utrecht 1480, en waar is De Dene, hs. De Bo?
De tweede moeilijkheid in ’t gebruiken ligt hierin: Gij hebt, gelukkiglijk en zeer terecht, vele verwijzingen gemaakt, maar het systeem dat Gij daarbij gevolgd hebt is het omgekeerd van het onze. Meestal zetten wij de verwijzing bij het woord, waarheen gij verwijst. Op die manier, of liever daardoor, zal veel van Uw materiaal voor ’t Woordenboek verloren blijven, tenzij wij er een middel op vinden. Ik heb er te vergeefs over nagedacht, en wij zullen in ’t onvermijdelijke moeten berusten, want het eenige afdoende middel zou zijn, dat Gij mij al Uwe verzameling zend, van a tot z, en dat durf ik U niet te vragen.p3En misschien nog. Hoe denkt gij er over, Eerw. Vriend? Misschien zoudt Ge dat toch willen doen, nu Loquela toch niet meer verschijnt? Misschien vindt Ge een ander middel?
Als Ge mij de oplossingen der verkortingen eenigszins gauw kunt bezorgen, zult Ge ons zeer verplichten. Zoo zouden wij zoo gaarne ons artikel opblinken zoo gaarne verrijken met Uw citaat uit Janus Erasmius van Utrecht, maar dat is te Leiden noch te Gent te vinden.
Om de zaak te bespoedigen, zoudt ge ze mij bij gedeelten van een stuk of tien kunnen zenden.
zeer in haast