Ik heb de twee kisten in volmaakte orde ontvangen, alsook een brief van Mej. van de Wiele, waarin ze mij meldt, dat de overige doozen ook afgezonden zijn, maar tevens dat ze U als eene gunste gevraagd heeft, de verdere “ineenwerking” te mogen voortzetten, wanneer ik de verzameling zal weergezonden hebben.
Ik bewonder den ijver uwer schrijvelinge, Waarde Vriend, maar vinde haar verzoek nog al naïef. Ge zijt ongetwijfeld van mijn gevoelen, en zult haar zeker wel laten begrijpen hebben, dat hetgeen nog moet ingevoegd worden even onmisbaar is als al de rest. Onder die in te voegen briefjes kunnen er zeer belangrijke zijn voor ’t Woordenboek; misschien ook wordt er naar verwezen, en wat ben ik met die verwijzingen? Daarom verzoek ik U, al wat nog niet ingevoegd is, Woensdag te willen medebrengen, als ’t doenlijk is, of anders te zenden. En misschien zult Ge mijne vrouw en mij het genoegen willen doen, ons na de vergadering der Academie eens te bezoeken.
Onder de werken waaruit veel belangrijke aanhalingen in Uwe doozen voorkomen is de Verwarde Leeuw en Ontstelde Adelaer door P. Pers, Amst. 1647. Ongelukkiglijk is dit werk noch te Gent noch te Leiden. Als Ge ’t zelf bezit, wilt Ge ’t mij dan niet meebrengen en in bruikleen geven tot wanneer ik zelf een exemplaar machtig worde? Ge zoudt het p2Woordenboek daardoor zeer verplichten.
Hierin een briefje voor Juffr. van de Wiele, (zij heeft mij antwoord gevraagd), dat ik U, uit spaarzaamheid, eens verzoek te willen afgeven in ’t voorbijgaan, in de hoop dat Ge mij deze vrijmoedigheid niet kwalijk zult nemen.
Andere punten bespreken we woensdag.