Tot mijne groote spijt heb ik U gisteren niet kunnen spreken, te meer, dat het een heelen tijd geleden is sedert ik U gezien heb. Ik hoop dat ge nu niet alleen verhuisd, maar ook “verboekt” zijt, en dus heelemaal op Uw gemak in Uwe nieuwe omgeving.
Dit schrijven moet dienen, Waarde Vriend, om U te verzoeken dringend tusschen beide te komen bij Uw goeden vriend Dr. De Gheldere, opdat hij op mij stemme. Want verleden maal, toen Ge mij zegdet, dat De Gheldere het met U eens was, heeft hij zich tegenover anderen zóó uitgelaten, dat deze den indruk kregen, dat hij, had hij mogen stemmen, het niet op mij zou gedaan hebben, zoodat het zeker niet overbodig zal zijn, als Gij hem nog eens over de zaak spreekt. Want God weet, Waarde Vriend, hoe ik elke stem, diep2 ik krijgen kan, zal noodig hebben. Gij hebt het geheele stuk van Prayon eergisteren niet gehoord, maar gij hebt er geene gedachte van, hoe het geheele ding een aaneenschakeling is van drogredenen en hatelijkheden, die blijkbaar in persoonlijke wraakzucht hun oorsprong hebben. Mijne heiligste inzichten maakt hij verdacht, en zoo’n handelwijze moet een reden hebben. Ik hoop wel, dat de meeste onzer medeleden zijn doel zullen doorzien, maar er zijn er toch ook, die, mirabile dictu, met hem instemmen. Er is echter nog een ander gevaar. Een ander onzer leden – misschien raadt Ge wel wie – vermeit er zich in mijn naam te belasteren door te vertellen aan al wie het hooren willen, dat ik een pedant ben, dat ik in de Academie den schoolmeester met de plak speel, en mijzelven als den Messias onzer inrichting beschouw. Hoe beoordeelt hij mij slecht, en hoe weinig kent hij mij! Maar hoe onwaar zijne p3bewering ook moge zijn, ze maakt indruk. Er zijn immers altijd menschen die zich om zoo te zeggen alles laten wijsmaken. Gelukkig heb ik ook mijne vrienden, maar of ze talrijk genoeg zullen zijn? Dit zijn de namen waarop ik rekenen mag: 1 Gezelle 2 Claeys 3 Coopman 4 Obrie 5 Demaere 6 De Vos 7 Gaillard 8 Deflou 9 Coremans 10 Daems. De heer Thijm heeft “veel lust om op mij te stemmen”, zegt hij zelf, maar zekerheid geeft hij niet. Als Gij zeker Dr. De Gheldere voor mij kont winnen, zou ik in elk geval al een heel eind ver zijn.
Gij kunt niet gelooven, Eerwaarde Vriend, hoe het mij zou spijten, als ik deze maal niet moest gekozen worden. Tot U mag ik immers zoo wel spreken. Ik zou zoo gaarne het prestige der Academie naar buiten helpen vermeerderen, door mijne werken, maar als briefwisselend lid kan ik voor mijn werk geen vergelding krijgen, en het is mijn plicht, als man en vader, alleenp4zulk werk te doen, als hetgeen mijn inkomsten helpt vermeerderen, zoodanig dat ik anders in de Academie het vijfde wiel aan den wagen blijf, of ongeveer, en wat doe ik er dan?
Maar ik geef nog alle hoop niet op. Heb ik mijne vijanden, ik heb ook mijne vrienden, en daartoe behoort Gij immers ook. In hunne en in Uwe vriendschap heb ik volle vertrouwen, in de hoop dat Gij niets ongedaan zult laten, om mijne benoeming te verzekeren.