Materia = lijfschap.
Vgl. Goddel. Besch. tk 17, bl. 51: Sicut anima existere potest abstracta a materia, ita et in operatione abstrahere potest... a sensibili materia[1] Zooals de ziele nu eventwel nog kan bestaan wanneer zij afgedragen en verwijderd is van alle lijf- en lichaamschap, zoo kan zij insgelijks in hare werkendheid alles afdragen dat... lijfsch en lichaamsch is"
Matière verduidelijkt Kramers als volgt:
"stof, f., al wat onder 't bereik der zinnen valt, de deelbare, uitgebreide zelfstandigheid, die allerlei gedaanten kan aannemen".
"Corps (lichaam). On appelle corps une portion limitée de la matière. Les corps se présentent à nous sous trois états différents: l'état solide, l'état liquide, l'état gazeux" Physique élémentaire par Oscar Picalausa. Namur, 1898, bl. 5.p2Welnu, indien steen, water, lucht, met den naam van lichaam bestempeld worden, zoo kan materia, zelfs in den algemeenen en breeden zin des woords, lijfschap heeten.
forma = de beleestendheid
Leest is eer "voorbeeld, modèle, moule"; de beleestendheid dunkt mij het goede woord. Het verband tusschen materia en forma blijkt heel duidelijk uit den volgenden uitleg van Lahousse in De Sacramentis in genere[2]
In composito physico, materia per se est imperfectum quid et indifferens ad multas formas; forma est perficiens et determinans ad certam perfectionem. Materia, ut quid perfectibile et perficiendum, supponitur (= be leestendheid); forma, ut perficiens, accedit et velut elevans materiam ad esse nobilius, absolvit totum compositum.
Quamvis sacramentum non sit unum.p3compositum physicum, ex partibus inter se physicé unitis constans, sed totum aliquod vel compositum morale, constans rebus et verbis morali quadam unione sibi cohaerentibus, quandam tamen similitudinem et analogiam habet cum composito physico, et juxta hanc similitudinem, dicitur constare materia et forma; quia partes ejus constitutivae, res sc. et verbum, in composito morali sacramentali, quid simile praestant ac materia et forma in composito physico."[3]
Het woord formalitas in tk 81, dat gij door hoewezendheid vertaald hadt, en dat ik, om niet te doen verwarren met objectum formale (ook, bij u, hoewezendheid genoemd), door hoedanigheid vervangen had, hiete best hoewezendheid; immers, indien ge nu objectum formale het beleestend voorwerp noemt.
Motivum formale = de beleestende beweegreden.
Oordeel van geloofweerdigheid p4hiete misschien beter: oordeel van geloofbaarheid; want men spreekt ook van affectus credulitatis, gevoelen van geloofveerdigheid.
Insteê van: oordeel van geloofschuldigheid... credentitatis, ware 't beter - om in 't zelfde opzicht te blijven - oordeel van geloofvergendheid.
In tk 83 mij dunkt, spreekt ge van "de zeggenschap of van andere bekendmakingen" vanwege den oorkondenschapper. Dat is onnauwkeurig. De getuigenis des oorkondschappers - als 't op gelooven aankomt - moet bij woord van monde of bij andere woordelijke bekendmaking geschieden; geschiedt ze b.v. door overgewordenschappelijk verlichten des verstands, dan is zulks onvoldoende om tot voorwerp van het goddelijk geloof te dienen.
Uw uitleg over 't woord gelooven (= gelieven Engelsch to believe) verduistert de zaken, en schijnt mij eenigszins toe als moetende een onnauwkeurig begrip bij den lezer verwekken,
volgens de woordafleiders, komt ja lief en gelooven van den zelfden wortel voort, doch niet het een van 't ander, zooals 't uw uitleg schijnt te zeggen, "Gelooven" zegt Vercoullie, "vertoont den sterken graad p5p5van een wortel, die zwak voorkomt in gelofte en normaal in lief. De beteekenissen zijn: goedkeuren, toestemmen, vertrouwen". Die wortel is, zegt hij, Indogermaansch √leubh[4] = goedvinden. Als ge zegt, zoo ge doet vóór dien uitleg, "dat we, geloovende, betrouwen op een ander die weet en ziet", dat zegt duidelijk de zaken zonder dat het noodig is zelfs te verzenden naar 't Latijn fidere enz. Elkeen vat, in 't woord gelooven, het denkbeeld van; betrouwen. Daarom kan die verdere uitleg des woords "gelooven" onaangeroerd blijven, of gewijzigd worden als volgt:
Gelooven is zooveel als goedvinden/goedkeuren (niet als liefhebben dat ook een afgeleide zin is) enz.