<Resultaat 1902 van 2074

>

p1
Eerw. Heer en Vriend,

Materia = lijfschap.

Vgl. Goddel. Besch. tk 17, bl. 51: Sicut anima existere potest abstracta a materia, ita et in operatione abstrahere potest... a sensibili materia[1] Zooals de ziele nu eventwel nog kan bestaan wanneer zij afgedragen en verwijderd is van alle lijf- en lichaamschap, zoo kan zij insgelijks in hare werkendheid alles afdragen dat... lijfsch en lichaamsch is"

Matière verduidelijkt Kramers als volgt:

"stof, f., al wat onder 't bereik der zinnen valt, de deelbare, uitgebreide zelfstandigheid, die allerlei gedaanten kan aannemen".

"Corps (lichaam). On appelle corps une portion limitée de la matière. Les corps se présentent à nous sous trois états différents: l'état solide, l'état liquide, l'état gazeux" Physique élémentaire par Oscar Picalausa. Namur, 1898, bl. 5.p2Welnu, indien steen, water, lucht, met den naam van lichaam bestempeld worden, zoo kan materia, zelfs in den algemeenen en breeden zin des woords, lijfschap heeten.

forma = de beleestendheid

Leest is eer "voorbeeld, modèle, moule"; de beleestendheid dunkt mij het goede woord. Het verband tusschen materia en forma blijkt heel duidelijk uit den volgenden uitleg van Lahousse in De Sacramentis in genere[2]

In composito physico, materia per se est imperfectum quid et indifferens ad multas formas; forma est perficiens et determinans ad certam perfectionem. Materia, ut quid perfectibile et perficiendum, supponitur (= be leestendheid); forma, ut perficiens, accedit et velut elevans materiam ad esse nobilius, absolvit totum compositum.

Quamvis sacramentum non sit unum.p3compositum physicum, ex partibus inter se physicé unitis constans, sed totum aliquod vel compositum morale, constans rebus et verbis morali quadam unione sibi cohaerentibus, quandam tamen similitudinem et analogiam habet cum composito physico, et juxta hanc similitudinem, dicitur constare materia et forma; quia partes ejus constitutivae, res sc. et verbum, in composito morali sacramentali, quid simile praestant ac materia et forma in composito physico."[3]

Het woord formalitas in tk 81, dat gij door hoewezendheid vertaald hadt, en dat ik, om niet te doen verwarren met objectum formale (ook, bij u, hoewezendheid genoemd), door hoedanigheid vervangen had, hiete best hoewezendheid; immers, indien ge nu objectum formale het beleestend voorwerp noemt.

Motivum formale = de beleestende beweegreden.

Oordeel van geloofweerdigheid p4hiete misschien beter: oordeel van geloofbaarheid; want men spreekt ook van affectus credulitatis, gevoelen van geloofveerdigheid.

Insteê van: oordeel van geloofschuldigheid... credentitatis, ware 't beter - om in 't zelfde opzicht te blijven - oordeel van geloofvergendheid.

In tk 83 mij dunkt, spreekt ge van "de zeggenschap of van andere bekendmakingen" vanwege den oorkondenschapper. Dat is onnauwkeurig. De getuigenis des oorkondschappers - als 't op gelooven aankomt - moet bij woord van monde of bij andere woordelijke bekendmaking geschieden; geschiedt ze b.v. door overgewordenschappelijk verlichten des verstands, dan is zulks onvoldoende om tot voorwerp van het goddelijk geloof te dienen.

Uw uitleg over 't woord gelooven (= gelieven Engelsch to believe) verduistert de zaken, en schijnt mij eenigszins toe als moetende een onnauwkeurig begrip bij den lezer verwekken,

volgens de woordafleiders, komt ja lief en gelooven van den zelfden wortel voort, doch niet het een van 't ander, zooals 't uw uitleg schijnt te zeggen, "Gelooven" zegt Vercoullie, "vertoont den sterken graad p5p5van een wortel, die zwak voorkomt in gelofte en normaal in lief. De beteekenissen zijn: goedkeuren, toestemmen, vertrouwen". Die wortel is, zegt hij, Indogermaansch √leubh[4] = goedvinden. Als ge zegt, zoo ge doet vóór dien uitleg, "dat we, geloovende, betrouwen op een ander die weet en ziet", dat zegt duidelijk de zaken zonder dat het noodig is zelfs te verzenden naar 't Latijn fidere enz. Elkeen vat, in 't woord gelooven, het denkbeeld van; betrouwen. Daarom kan die verdere uitleg des woords "gelooven" onaangeroerd blijven, of gewijzigd worden als volgt:

Gelooven is zooveel als goedvinden/goedkeuren (niet als liefhebben dat ook een afgeleide zin is) enz.

Groete u zeer genegen
J. Craeynest

Noten

[1] G.J. Waffelaert schreef in kader van de geestelijke vorming van zijn priesters: Meditationes theologicae, dilecto clero suo dictatae. De Latijnse tekst verscheen in het tijdschrift in: Collationes Brugenses: 1-10 (1896-1905). Gezelle kreeg de opdracht voor een Vlaamse vertaling ervan in de zomer van 1897 onder de titel Goddelijke Beschouwingen. Hij had de toestemming om sommige stukken in versvorm om te zetten. De Vlaamse vertaling werd later voortgezet door Jan Craeynest.
[2] Vertaling Paul Thoen (Latijn): Over de sacramenten in het algemeen (in genere tegenover in specie).
[3] Vertaling door Paul Thoen (Latijn): “In een fysiek samengesteld wezen is de stof uit zichzelf een onvoltooid en, in verhouding tot meerdere vormen, onverschillig iets; de vorm is voltooiend en bepalend met betrekking tot een welbepaalde voltooiing. De materie, als iets vervolmaakbaars en te vervolmaken, ligt ten grondslag; de vorm, als wat vervolmaakt, voegt zich erbij en, als het ware de materie verheffend tot een edeler zijnde, werkt hij de hele samenstelling af. Hoewel een sacrament niet een fysiek afgerond samengesteld wezen is, bestaande uit fysiek onderling verbonden delen, maar een moreel geheel of samengesteld wezen, bestaande uit zaken en woorden die door een zekere vereniging ermee samenhangen, heeft het (sacrament) toch een zekere gelijkenis en gelijkvormigheid met een fysiek samengesteld wezen en op grond van die gelijkenis zegt men (ervan) dat het bestaat uit materie en vorm, daar zijn samenstellende delen, nl. zaak en woord, in het moreel samengesteld wezen dat het sacrament is, iets gelijkaardigs bewerken als materie en vorm (dat doen) in een fysiek samengesteld wezen.”
[4] wortelteken over leubh

Register

Correspondenten

NaamCraeynest, Jan; Craeye
Datums° Oostrozebeke, 01/03/1858 - ✝ Sint-Michiels, 23/04/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; pastoor; auteur
BioJan Craeynest liep lagere school in Oostrozebeke, waarna hij naar het Sint-Jozefscollege in Tielt trok. Hij werd er beïnvloed door de Blauwvoeterie die vanuit Roeselare was overgeslagen. Als poësis-leerling werd Craeynest lid van de in 1875 opgerichte afdeling van het Davidsfonds in Tielt. Vervolgens trok hij naar het kleinseminarie voor één jaar, en in oktober 1878 begon hij aan het grootseminarie in Brugge. In 1881 startte hij aan de universiteit van Leuven, waar hij in twee academiejaren het diploma in de filologische en taalkundige wetenschappen behaalde. In augustus 1882 ontving hij zijn priesterwijding. In september 1883 werd hij retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Hij bleef er leraar tot 12 augustus 1892. Ondertussen publiceerde hij in De Vlaamsche Vlagge (onder de schuilnaam ‘Craye’) en in Rond den Heerd. Hij was betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Het Belfort (1886) waarin hij taalkundige bijdragen leverde. Ook voor Loquela bezorgde hij uitdrukkingen en woorden. In 1887 was Craeynest medestichter van de Biehalle. Craeynest nam deel aan de eerste literaire prijsvraag van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De wedstrijd kwam er op 18 februari 1887 en betrof het opstellen van een alfabetische lijst van bastaardwoorden. In de redactie van Biekorf zette hij zich in vanaf het eerste nummer in 1890. Hij bleef een ijverige medewerker en publiceerde er heel wat artikels. Vanaf 1898 hielp Craeynest Gezelle bij de vertaling van Goddelijke Beschouwingen. Eén jaar na de dood van Gezelle werd hij benoemd tot aalmoezenier van de gevangenis in Brugge. Hij werd aangepord om de vertaling van die Meditationes Theologicae af te werken. Hij zette dit werk verder waar Gezelle gestopt was. De vertaling bleef echter onvoltooid. In 1904 werd Craeynest benoemd tot pastoor van de Sint-Michielsparochie in Brugge. Dat jaar publiceerde hij ook Woordkunst van Guido Gezelle. In 1907 verscheen het woordenboek Loquela, alfabetisch geordend door de karmeliet Hyacinthus. Caesar Gezelle hielp hem daarbij. Jan Craeynest werd gevraagd om het ‘voorbericht’ te schrijven waardoor hij ook verder het woordenboek ging samenstellen.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; medewerker Rond den Heerd en Loquela; medestichter van Biekorf
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamCraeynest, Jan; Craeye
Datums° Oostrozebeke, 01/03/1858 - ✝ Sint-Michiels, 23/04/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; pastoor; auteur
BioJan Craeynest liep lagere school in Oostrozebeke, waarna hij naar het Sint-Jozefscollege in Tielt trok. Hij werd er beïnvloed door de Blauwvoeterie die vanuit Roeselare was overgeslagen. Als poësis-leerling werd Craeynest lid van de in 1875 opgerichte afdeling van het Davidsfonds in Tielt. Vervolgens trok hij naar het kleinseminarie voor één jaar, en in oktober 1878 begon hij aan het grootseminarie in Brugge. In 1881 startte hij aan de universiteit van Leuven, waar hij in twee academiejaren het diploma in de filologische en taalkundige wetenschappen behaalde. In augustus 1882 ontving hij zijn priesterwijding. In september 1883 werd hij retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Hij bleef er leraar tot 12 augustus 1892. Ondertussen publiceerde hij in De Vlaamsche Vlagge (onder de schuilnaam ‘Craye’) en in Rond den Heerd. Hij was betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Het Belfort (1886) waarin hij taalkundige bijdragen leverde. Ook voor Loquela bezorgde hij uitdrukkingen en woorden. In 1887 was Craeynest medestichter van de Biehalle. Craeynest nam deel aan de eerste literaire prijsvraag van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De wedstrijd kwam er op 18 februari 1887 en betrof het opstellen van een alfabetische lijst van bastaardwoorden. In de redactie van Biekorf zette hij zich in vanaf het eerste nummer in 1890. Hij bleef een ijverige medewerker en publiceerde er heel wat artikels. Vanaf 1898 hielp Craeynest Gezelle bij de vertaling van Goddelijke Beschouwingen. Eén jaar na de dood van Gezelle werd hij benoemd tot aalmoezenier van de gevangenis in Brugge. Hij werd aangepord om de vertaling van die Meditationes Theologicae af te werken. Hij zette dit werk verder waar Gezelle gestopt was. De vertaling bleef echter onvoltooid. In 1904 werd Craeynest benoemd tot pastoor van de Sint-Michielsparochie in Brugge. Dat jaar publiceerde hij ook Woordkunst van Guido Gezelle. In 1907 verscheen het woordenboek Loquela, alfabetisch geordend door de karmeliet Hyacinthus. Caesar Gezelle hielp hem daarbij. Jan Craeynest werd gevraagd om het ‘voorbericht’ te schrijven waardoor hij ook verder het woordenboek ging samenstellen.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; medewerker Rond den Heerd en Loquela; medestichter van Biekorf

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamMoeskroen

Naam - persoon

NaamCraeynest, Jan; Craeye
Datums° Oostrozebeke, 01/03/1858 - ✝ Sint-Michiels, 23/04/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; pastoor; auteur
BioJan Craeynest liep lagere school in Oostrozebeke, waarna hij naar het Sint-Jozefscollege in Tielt trok. Hij werd er beïnvloed door de Blauwvoeterie die vanuit Roeselare was overgeslagen. Als poësis-leerling werd Craeynest lid van de in 1875 opgerichte afdeling van het Davidsfonds in Tielt. Vervolgens trok hij naar het kleinseminarie voor één jaar, en in oktober 1878 begon hij aan het grootseminarie in Brugge. In 1881 startte hij aan de universiteit van Leuven, waar hij in twee academiejaren het diploma in de filologische en taalkundige wetenschappen behaalde. In augustus 1882 ontving hij zijn priesterwijding. In september 1883 werd hij retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Hij bleef er leraar tot 12 augustus 1892. Ondertussen publiceerde hij in De Vlaamsche Vlagge (onder de schuilnaam ‘Craye’) en in Rond den Heerd. Hij was betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Het Belfort (1886) waarin hij taalkundige bijdragen leverde. Ook voor Loquela bezorgde hij uitdrukkingen en woorden. In 1887 was Craeynest medestichter van de Biehalle. Craeynest nam deel aan de eerste literaire prijsvraag van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De wedstrijd kwam er op 18 februari 1887 en betrof het opstellen van een alfabetische lijst van bastaardwoorden. In de redactie van Biekorf zette hij zich in vanaf het eerste nummer in 1890. Hij bleef een ijverige medewerker en publiceerde er heel wat artikels. Vanaf 1898 hielp Craeynest Gezelle bij de vertaling van Goddelijke Beschouwingen. Eén jaar na de dood van Gezelle werd hij benoemd tot aalmoezenier van de gevangenis in Brugge. Hij werd aangepord om de vertaling van die Meditationes Theologicae af te werken. Hij zette dit werk verder waar Gezelle gestopt was. De vertaling bleef echter onvoltooid. In 1904 werd Craeynest benoemd tot pastoor van de Sint-Michielsparochie in Brugge. Dat jaar publiceerde hij ook Woordkunst van Guido Gezelle. In 1907 verscheen het woordenboek Loquela, alfabetisch geordend door de karmeliet Hyacinthus. Caesar Gezelle hielp hem daarbij. Jan Craeynest werd gevraagd om het ‘voorbericht’ te schrijven waardoor hij ook verder het woordenboek ging samenstellen.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; medewerker Rond den Heerd en Loquela; medestichter van Biekorf

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelGoddelijke beschouwingen
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelBeknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal
AuteurVercoullie, J.
Datum1890
PlaatsGent
UitgeverVuylsteke
TitelAlgemeene Kunstwoordentolk
AuteurJacob Kramers, Jz
Datum1847
PlaatsGouda
UitgeverG.B. Van Goor
Links[dbnl]
TitelTractatus de sacramentis in genere, de baptismo, de confirmatione
AuteurLahousse, Gustave
Datum1892
Plaats[s.l.]
Uitgever[s.n.]

Titel[xx/xx/1898 t.p.q. - 27/11/1899 t.a.q.], [Moeskroen], Jan Craeynest aan [Guido Gezelle]
EditeurKarel Platteau; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderCraeynest, Jan
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum[xx/xx/1898 t.p.q. - 27/11/1899 t.a.q.]
VerzendingsplaatsMoeskroen
AnnotatieT.p.q. en t.a.q. gereconstrueerd op basis van contextuele gegevens ; adressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie; plaats gereconstrueerd op basis van biografische informatie.
Gepubliceerd inDe briefwisseling tussen Guido Gezelle en enkele leden van de Dietsche Biehalle en Biekorf. Deel 2: Brieven / door P. Deboever. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1984-1985), p.432-434
Fysieke bijzonderheden
Drager dubbel vel en enkel vel, 207x133
wit, rechthoekig geruit
papiersoort: 5 zijden beschreven; zijde 4 in twee richtingen beschreven, inkt
Staat volledig
Vormelijke bijzonderheden watermerk: American Paper, afbeelding, Extra Super
Toevoegingen op zijde 1 links in de bovenrand: G. Gezelle (inkt, hand P.A.); idem rechts: onged (potlood)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief7459
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|13824
Inhoud
IncipitMateria = de lijfschap.
Samenvatting Goddelijke Beschouwingen
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.