Deugel = tap die de velgen der wielen vergaêrt & die past in 't deugelgat van de naaste velge.[1]
—
Mare ik ga slapen
gij zult rusten op alle boomen & staken
op alle strooien dak
eer dat ge op mijn bedde gerakt
gij zult rusten op alle boomen & staken
op alle strooien dak
eer dat ge op mijn bedde gerakt
—
Men heere en is geen hondsvat of hondsvot: hij slaapt op stroo
…