Vermits dat ‘k wete dat al uwe stonden besteed zyn, zal ik uwen kostbaren tyd niet komen benemen; daarom schryf ik U hetgeen ik had willen zeggen.
Nu dat ik te Brugge ben, heb ik eens eene eigenaardigheid van de tale die men te Gulleghem en ommelands spreekt bemerkt. Hier (te Gulleghem) en zal men nooit hooren zeggen: hy komt (zal komen) van deze weuke; hy weunt in deze onze straat; dat is dit jaar, of van dit jaar gebeurd. –
maar wel hy komt van de weuke; hy weunt hier In de strate (in dezelfde strate als wy weunen); dat is van de jare gebeurd.
Elders gebruikt men bijna altyd te naaste weke, te naaste jare; hier te Gulleghem
p2gebruikt men veel meer: ter weke, ter jare (is ter de samentrekking niet van: te der?)
Over het betrekkelyk voornaamwoord heb ik onlangs iets bemerkt, dat gij misschien sinds menige jaren vastgezet, en geprint hebt; maar ’t was voor mij nog nieuw.
Die gebruikt men in de drie geslachten dat nominatief. B.v. De man die daar staat
De vrouw die daar zit
Het kind die daar speelt
Terwijl men in de drie geslachten dat gebruikt als accusatief. Bv. De man da’k geslagen heb
De vrouw da’k tegen komen
Het kind da’k …
Zou dat overal, bij ‘’t volk, en altyd eenen algemeenen regel zyn?
Over eenigen tyd randden eenige myner schoolmakkers de spreekwyze van Gulleghem aan, over het gebruik van: wulder, gulder en zulder. oes, (j)ulder, ulder. Men zei dat zulks niet overeenkomstig en was met de spraakkunst. Men zegt: me gaan wulder komen.
wie is daar? (’t is) wulder
is ’t gulder die daar zyt?
’t is zulder.
ge moet dat oes geven (aan ons)
ge moet oes meedoen (ons)
ge moet ulder dat geven (aan U.)
ge moet ulder bedwingen. (u) …