Ik hadde u al lang behooren te schrijven, ware 't maar om u te bedanken van uw welwillend bezoek, van de schoone doodsanctjes die qij mij beliefdet te zenden, van uwe goede brieven, en meest van al nog van uw vriendelijk en vereerend aanbod om bij uw volk te komen spreken.
Ik hebbe dezer dagen veel belet gehad, eerst door het afsterven van onzen goeden Vriend Deken De Bo, mitsgaders de gevolgen daarvan, tweedst door het bezoek dat ik ontvangen[2] hebbe, van den gekenden frieschen volk- en taalkenner JohanWinkler
van Leeuwarden, die rechts gisteravond van hier vertrokken is. Van dezen avond hebbe ik het wat slakker en doe 'k mmij het genoegen u eene reke of twee te antwoorden! 't En spijt mij niet dat de beraamde voordracht in 't water gevallen is, ik hebbe trouwens eene aanspraak te doen[3] te Thielt, op 30n dezer, namelijk op de vergaderinge van het Davids-p2fonds aldaar, na den lijkdienst ter indachtigheid van Zaliger Deken De Bo. Geen twijfel of gij zult daar ook ontboden worden, en hope ik, ter jegenwoorde zijn. Onthier en 30 dezer zal ik mij moeten tot die aanspraak bereiden, en gevolgentlijk weinig tijd hebben, om uit te loopen, dat mij spijt, want heel geerne hadde ik eens met u en uwe naaste taalvrienden en kunstgenooten gesproken, eer ik iets verders waagde. Ik ben geheel zeker dat er tusschen de Waasche Vlamingen en ons min afstand, min verschil ligt, als dat men wel denken zou. Ik ben geheel zeker dat de tijd allengskens gekomen is dat wijlieden alte maal Katholijke Neerlanders behooren op malkaar te steunen, liever als voortdurend, naar het half joodsch, half heidensch Hoogholland te gaan om steun en goedkeuring! Af moeten we daarvan, en verder af na mijnen dunk, als van den franschen vijand. Dat zei mij zelfs on-p3langs nog mijn goede vriend Johan Winkler, die, van geboorten een protestant, zijn protestantendom verzaakt heeft[4] en niet vindende waar naartoe, bekent dat hij weer opwaards moet, dóór 't verzaakte protestantendom heen, en terug naar den ouden godsdienst van voor 1500, naar ons gevolgentlijk.
Misschien zult gij al het nieuw brusselsch weekblad Flandria gezien hebben, dat voor doel heeft de vlamingen te verlichten , eerbiedigende nochtans, zegt het, den godsdienstwaan en de godvruchtige dwalingen die de priesters en 't volk trachten te onderhouden, eerbiedigende zelfs de dichterlijke pracht van kerkelijke plechtigheden enz. Waar wilt dat naartoe? Naar de verhollandsching van 't volk, voor 't volk, voor wat taal aangaat, en bijgevolg godsdienst en zeden. Wat middel daertegen? Een alleen, dat wij die van 't volk, die met 't volk, die het volk zijn, ons te werke stellen, om die vreemdelingen het volk ondoordringbaar te maken metp4 volkstale te plegen, te vereeren, bekend te maken. Door die schutshage en zullen zij niet breken, ze 'n kunnen niet, en 't is 't eenigste dat ze niet en kunnen; 't is ons eenigste redmiddel. "Eenheid van taal" zoo ze het heeten, is taalkundig, volks- en zielkundig gesproken, eene dwaasheid en ware die dwaasheid uitvoerbaar, een groot ongeluk en besmettelijke kanker! Weet gij waarom zij met die taalparticularisten spotten? Omdat zij ervan benauwd zijn. Doodzwijgen en kunnen zij niet meer, doodspotten dat pogen ze te doen. 't Is 't ongeluk van Holland waar de schrijverij, 't boekstafwezen, "la littérature" zegt de fransch, in de handen van een deel samen verbonden joden etc. ligt; welke joden alles wat goed is of zou willen zijn uit de baan schoppen, doodzwijgen of doodschrijven, en dat, na hunnen zin en voor hunnen zak, met het beste gevolg. Daar zijn weinig overtuigde, zelfdenkende, p5zelfwillende schrijvers in Holland, bijkans allen liggen aan den wagen gespannen, met den haverzak en den muilstopper aan den kop, en men is bezig met de schenen te leggen, (eenheid van taal) opdat die hellewagen ons land ook zou kunnen in stukken rijden. Dit zij onder ons gezeid. Ik werke met dit bewust zijn, en dekke, tenzij voor vrienden, mijn schietburg en mijn shanz.