Kortrijk den 7 Maarte 1892.
Weledele Mevrouw,
Ik heb de eere, volgens belofte, eene tweede antwoorde[1] te schrijven op uwen geëerden brief van den 24 Februarij laatstleden,[2] waarbij gij zoo goed waart mij te uwer tafel te verzoeken, tegen zondag aanstaande. Sedert mijn laatste schrijven hebbe ik, de Leye overstekende, misstapt, met een koud voetbad en gestuikte leden te huis gekomen; daarna hebbe ik de invfluenza gekregen, met eenen geweldigen hoest, zoodanig dat ik in zulken staat naar Brugge niet en durve komen! Gelieft dan zoo goed te zijn, Weledele Mevrouwe, mij onschuld te verleenen en mijnen oprechtsten dank te aanveerden.
Ik ben Weledele Mevrouwe
Uedele zeer ootmoedige dienaar
Uedele zeer ootmoedige dienaar
Guido Gezelle