Hebbe met groot genoegen vernomen dat gij te wege zijt uwe oud-vlaamsche Zeisels en Vertellingen bijeen te rapen, en ze met den druk te laten vereeren.
Doe dat maar ten spoedigste, om veel redens, onder andere om iedereen 't genot te verschaffen dat ik, bij 't lezen van Scharmanteka, Clementina, Elias, Vader Hosperatus, Ko Lukke-boone, Jan Heldenbloed, enz., gesmaakt hebbe[2]
Dan, om die oude vertellingen, is 't mogelijk, weêr in hunne eere te herstellen, en anderen op te wekken tot bewaren van zulk voorouderlijk erfgoed.
Ja, 't zijnder wel, bezonderlijk te lande, en hier en daar een in stad, die naar zulken ouden volkszeg geern horken; die hem, dikwijls verminkt en geschonden voortzeggen en voortvertellen; maar 't zijnder, och arme ! veel te weinig die hem, gelijk gij het doet, nauwkeurig opschrijven en 't drukken weerdig achten.
In de derde algemeene zittinge van het « Congrès Archéologique et Historique», te Brugge gehouden in 't jaar 1887, onder het beleed van «La Société d'Emulation» heeft de Heer Godefroid Kurth, Leeraar aan de Hoogschole te Luik, recht dat werk aanbevolen dat gij ondernomen hebt.
Ja, het geleerd en zeer verdienstelijk Genootschap «La Société d'Emulation» heeft in zijne «Annales» ( 5e série, tome I, XXXVIIIe volume de la collection, livraison 1-2, année 1888, Bruges, imprimerie De Plancke, bl. 173-176) de verzamelinge van A.-J. Witteryck, bestaande uit XXXV volksvertellingen, in 't vlaamsch laten drukken.
Zulke boeken als de «Annales» en diergelijke geraken in te weinig handen: uw boekske zal overal den weg vinden, hope ik, en menige kostelijke overblijfsels van de aloude volkswijsheid onzer voormenschen den gemeenen man wederom bekend maken.
Wij hebben den name dat wij hier in ons Vlaanderen, eene zeer oude en onverwrongene tale spreken, 't Ware al wonder, hadden wij, in en door die tale, 't een en 't ander niet bewaard, dat de oude sprekers van ons Dietsch wisten, bij hooren zeggen, van nog veel ouderen als zij.
Jacob en Willem Grimm, leefden die groote zanters nog, zouden u al 't gelijk van de wereld geven, en zeggende b. v. (Deutsche Mythologie, vorrede, XLVIII): «Deze mijne op-gezante koornaren late ik tot eenen erfdom aan de zulken, die, op mijne schouderen staande, na mij den oest van 't groote koorenveld zullen zien opdoen en in schüre steken. »