<Resultaat 287 van 2074

>

p1+
Aen R.D.H.

Mynheer en Goede Vriend

Instanter, instantius, intantissime[1] Wanneer zal het u believen aan myne herhaalde vraag te voldoen. Van wegens den Vexilla Stabat[2] enz. ? Is er schuld zendt ze my. Ziet hier een stukje dat misschien u zal passen op Kerstdag. ‘t eerste deel is schier letterlyk getrokken voor zoo veel ik er onthouden van heb uit: “Lusthof der gemoeds

‘t ende van ‘t eerste deel uit de akten der Apost. ‘t tweede deel heb ik trachten te maken op ‘t begin van S. Jan Evang. Had ik wat meer tyd gehad, ik zou het getracht te hebben te verbeteren. Past het u, schaaft het wat.

Tuus in Christo
H.A. De Badts onderp. Heule
p2

+

Moyses en Jesus[3]

Hebt gij er nog op geschaft hoe Moyses 's konings hof verliet, en Heer Jesus zijn zalig Hemelrijk? O hoeveel wonderheden liggen er in beide die gebeurtenissen! Hoe zoet, hoe nuttig, hoe vermakelijk is het er eens de oogen op te slaan en in 't stille zorgvuldiglijk te overleggen! Doch tot meerder profijt wilt gedenken dat de eene geschiedenis het waar en oprecht afbeeldsel van de andere is, en Moyses de luisterlijke figure van Jesus.

Moyses was schoon en aangenaam van wezen, kloek van leden, vernuftig in alle kunsten en wetenschappen, magtig in woorden en werken, en zeer geacht in 't koninkrijk. 'T hert tot zijne broederen genegen zijnde, om hen in hunnen druk en weedom te vertroosten, zoo heeft hij al de wellusten des Hofs versmaad,en niet aanziende de bekoringen derzelver, te weten : de begroetingen des Edeldoms, de achtbaarheid des Raads, den naam eens Prinsen van Egypten, de kostelijke en eerlijke maaltijden, vergezeld van allerlei muziekspel, de schoone rosbaren rijdende door de vruchtbare landdouwen, de eerlijke witte zijden kleederen, de gouden keten en ringen, juweelen, gesteenten, menigte van geld, en al wat men verdenken mag tot plesier en geneugte.

Dit al niet aanziende, ging Hij daar uit om met zijn volk versmaadheid en ongemak te lijden. 't Was wel eene groote schande voor Hem, naar de wereld te spreken, dat hij zoo t'eenemaal p3al de voordeelen afsloeg, en als een vagebont achter land ging dolen; maar Hij achtte dit niet, want hij zag op den Onzienlijke als of Hij Hem zage. Hij kreeg ook zelf geen troost bij zijne broederen, die Hij als Verlosser kwam bezoeken, want die versmaadden Hem, niettegenstaande dat Hij om hunnent wille zooveel verlaten had: zoodat Hij genoodzaakt was de woestijnen en wildernissen aan te doen, totdat Hij, veldvlugtig zijnde voor den throon des Konings, eindelijk kwam bij eenen priester in Madian, wiens dochter Hij verwierf, en moest aldaar Hemzelven bij de schaapkens behelpen:

een herdersstaf had hij nu in de plaats van eenen scepter, biezen en doornstruiken in plaats van eene Koningskroone, voor de gulden koppen een napken met water, voor de muziek het bleHten der schapen, voor de Koninglijke beddingen den blooten akker, voor de gebordeurde kleederen 't gesprenkelde veld, zijne artsiers waren de gehoornde bokken, die hem al knikkende volgden.

Daar ging die lieve schaapherder, verstooten van zijne broederen en verworpen van den adel. Waar was nu zijne hope en zijn troost waarom hij alle dingen verlaten had, want Hij scheen op deze wereld niets te verwachten te hebben; Zijn ballingschap deurde te lang; och gij meugt denken, eer veertig jaren verstreken waren of hij 't niet al uit zyn’ zin gezet en had, of hem niet toescheen dat God hem verlaten had[4] 't en ware hij op de eeuwigheid zuiver had gezien '. p4(zie Act. Apost. VII. 22. 37)

Maar na verloop van véertig jaren, kwam hij, dien zijne broederen verstieten en verwierpen, op 's Heeren stem by zyn volk terug, van God zelf hun als Overste en Verlosser gezonden onder 't geleide en den bijstand des Engels die hem in de viervlam van het doornbosch verscheen.

Hij heeft hen uitgeleid, alle slach van wondere dingen doende in Egypteland en in de Rode Zee en in de Woestijn, veertig jaar lang. o! Een regte figure van Jesus, den goeden Herder en gewenschten Verlosser die hem nog volgde![5]

(Quod sequitur paraphrasis est quaedam initii Evangelii Sancti Johannis I.1-14)[6]

Jesus is de eeniggeboren Zone Gods, ja waarachtig God zelve. Door zyn almogende woord, schiep Hy de aarde en al wat er in is en de hemelen zyn het wonderwerk zyner handen. Hy is de Koning der Koningen en de Heer der Heeren. Miljoenen Engelen dienen hem en duizende miljoenen staan voor zynen glansryken troon. Cherubinen en Seraphinen bieden hem hulde en lofbetuigingen en al de koren der Engelen zingen Hem eenpariglyk toe: “Zegening, en eer, en glorie, macht en kracht aan Hem in alle eeuwen der eeuwen.” (Ef. Apoc. V. 13)

Heer! wat is toch de mensch dat gy hem gedachtig zyt of wat is eens menschen zone dat gy op hem uwe oogen slaat? Gy hebt hem een weinig minder gemaakt als de Engelen: met glorie en eer hebt gy hem gekroond en gy hebt hem (koning) gesteldp5Over de werken uwer handen Maar de mensch heeft zich hem in eere niet gehouden, hy heeft noch de groote weerdigheid van zynen goddelyken oorsprong noch het verheven doel zyner edelen bestemming begrepen of verstaan. Hy viel en zynen val kon hy by den Heere niet verschoonen, noch uit eigen magt opstaan.

Wat mogt er zyn in den vervallen mensch dat het Goddelyk hert van den zone Gods kon raken en zyn medogen verwekken dat hy de zoo groote genuchten van ‘t Hemelsch hofeeniger wyze verzaken en zyn allerzaligst verblyf verlaten wildet? Hoe is ’t Gods mogelyk dat Hy zyne wellusten kon vinden en zyn genoegen scheppen in te zyn en te handelen met de kinderen der menschen?

O de liefde alleen mogt hem pramen tot zoo groot eene offerande voor zyn onweerdig schepsel op te dragen!

Ware Hy nog wel onthaeld geweest?

Maar, O wonderbare vernedering van den Allerhoogsten! Hy kwam in zyn eigendom, end e zynen namen hem niet aan. Hy, de magtige koning, die de volkeren tot zyn erfdeel hebben en de uiterste palen des aardryks tot zyne bezitting en eigendom (Ps.2) heeft voor geboortestad ‘t kleen stedeken van Bethlehem, voor prachtig koninklyk paleis een arm versteken stal, voor gouden weg een kleen slecht houten kribbeken, voor zachte wollen bedding een weinig hooi en strooi, voor ryk versierd en zacht gewaad eenigte kleene schamele doekskens.p6Zyne hulp en troost waren de teederste liefde zyner allerheiligste moeder en de groote genegenheid en zorg van den heiligen Joseph en den zuiveren bruidegom van Maria. Zyne hovelingen waren, zegt men, een os en een ezel en zyne warming in ‘t koudste van den winter de adem van de dieren.

Overigens was hy daar ten uitkante geheel verlaten. De groote van de wereld sliepen en zy kwamen den nieuwgeboren koning niet groeten; slechts eenigte schamele herderkens, die wieken over hunne kudde, kregen de blyde wete in boodschap van het groot nieuws en zy kwamen spoedig den gewenschten zaligmaker aanschouwen en vereren. terwijl de Engelkens uit den Hemel zongen in groote menigte, blyde dat zy waren: “eere in de hoogste Hemelen aan god, en op aarde. Peis en vrede aan de menschen van zyne goedwilligheid.

Hy kwam onder zyn volk en het kende Hem niet

Noch de engelsche mare zyner blyde geboorte, noch zyne wondere opdrag in den tempel van Jerusalem, noch de onverwachte komst van de Wyzen uit het Oosten die Hem kwamen aanbidden, dit al, hoe treffend en verbazend ook, deed hunne oogen niet open gaan om in dat wonder kind den zoolang verwachte Messias te herkennen. Wat meer is, de koning Herodes, Pharao’s wegaarde, uit vreeze van later tyds door den nieuwgeboren Koning der Joden overmand te zyn, deed zoo onregtverdiglyk als wreedelyk de onnoozele kinderkens van Bethlehem en van in ‘t ronde dooden.p7Maar hy alleen ontsnapte aan den moordpriem die alleen gezocht was want hy wierd verlost, gelyk eertyds Moyses, zynde niet uit ‘t bestreken biezen korfken van uit het water opgenomen en door ‘s konings dochter voor haren zoon aanveerd en opgevoed, maer door de koninklyke dochter Maria, zyne allerheiligste Moeder aan het wreed bloedbad van Bethlehems arme schaepkens van kinderkens onttrokken en by nachte naar ‘t vreemde vluchtelings overgedregen.

Hy kwam onder de zynen en zy erkenden hem niet. ‘T en loog nogthans daaraan niet dat zy niet genoegzaem gewaerschuwd geweest waren, want de Heer had zynen Engel vooruit gezonden en de stem eens roependen in de woestyn had helder genoeg geklonken: “Bereidt den weg des Heeren, maakt zyne voetwegen regt. Ik ben de Christus niet, zei Joannes, Jesus voorloper, maar hy komt achter my die magtiger s dan ik, van wiens schoeisel ik niet weerdig ben den schoenriem nederbukkende te ontbinden. - Zie daar het Lam Gods, zei Joannes de Dooper, terwyl hy wees naer den Zaligmaker, zie daar die de zonde der wereld wegneemt.

Maar te vergeefs voor ‘t meeste deel onder hun. Zy hadden oogen en zagen niet, zy hadden ooren en hoorden niet. De klaarblinkende zon van reegtveerdigheid was opgerezen en glinsterde in vollen glans en zy zagen ze niet; het Licht scheen en bleef schynen in de duisternis en de duisternis nam het niet op.

Zy hoorden de stem des Heeren, die hun totp8Inkeer riep, en zy versteenden hunnen herten. Hy kwam by zyne broederen en zy miskenden hem, zy verwierpen en verstieten hem, zy verachtten en versmaden Hem zy haatten en vervolgden Hem met doodelyken haat.

Wat kon hy nogthans meer doen voor hun dan hetgeen hy gedaan heeft?

Ryk was Hy en wierd arm, gelukkig was hy en hy wierd ellendig, onlydelyk was hy en hy wierd aan pynen en tormenten onderhevig, Heer en meester was hy en hy wierd arme slave, God was hy en hy wierd kranke mensch. Hy kwam onder de zoete aantrekkelykheid van een bevallig kindeken, en zy trokken hem niet aen; Zy stonden stom van verbaasdheid over zyne onuitsprekelyke wysheid en zy gingen in hun zelven niet; Hy groeide op in wysheid en in jaren onder hun en ‘t verwonderde hun niet; Hy scheen uit door de heiligheid zyns levens, door de godspraken zijner zalige leering en door de wonderwerken zyner almagt; en zy bespieden overal zynen goddelyken handel en wandel, zy zochten zyne heilige hemelsche leering te beknibbelen en schreven zyne verbazende mirakelen de magten der helle toe.

Het moest zeker wel pynelyk vallen, op ‘t minnelyk hert van den zoeten Jesus te zien hoe ‘t vruchtbaar zaad zyner goddelyke leering langs den weg of onder de doornen te kwiste ging.

Maar hy verdroeg en leed het al geerne; hy aanveerde zelf met liefde al den hoon en smaad laster en vervolging, die zy hem aandeden, want hy stelde zich voor oogen de toekomende vreugde en loon.p9En hy wist van te voren hoe hy, niet ten koste van goud of zilver of van eenigten bewezen dienst maar ten pryze van zyn goddelyk dierbaer bloed zyne schoone, heerlyke, heilige en onbesmette Bruid zou verwerven wier kinderen zoo talryk zouden zyn als de sterren van ‘t hemelgewelf, ontelbaar gelyk de fyne zandekens op den uitgestrekten oever der zee – voorbeschikte kinderen, die niet uit bloed, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil eens mans maar uit de kracht van Gods hemelsche genade herboren en geregtveerdigd zyn – kinderen wier eerstelingen wy kunnen aanschouwen in de zamengestroomde volkscharen die onvermoeid den Heer opvolgden om de woorden der levens uit zynen goddelyken mond te ontvangen.

Welzalig zy die de stemme Gods aanhoren en hun leven erna schikken!

Och mogten wy van dat gelukkig getal van die goede, eenvoudige, regtveerdige menschen zyn!

Met het hert geheel ontsteken in de liefde Gods, zouden wy, minnelyke Zaligmaker, met alle vurigheid uw godddelyke aanzicht komen aanschouwen, uwe groote armoede verwyderen, uwe oneindige goedheid en liefde, beminnen, gelyk de wakende herderkens, die U in alle haaste kwamen vinden, met de allergrootste vreugd U in uw schamel kribbeken omringelden en U de allerblydste hulde en lof bewezenp10 in de allerzoetste omhelzing omarmen gelyk de blyde ouderling Simeon

Wy zouden U met de allerootmoedigste eerbieding als onzen God aanbidden gelyk de verlichte wyzen van het Oosten, U met de allergrootste liefde ontvangen gelyk de verheugde Zacheus, U zoo tederlyk en kommervol dienen, gelyk de zorgvuldge Martha en de godvruchtige vrouwen, U met lyf, hert en ziele toebehooren gelyk uwe uitverkorene apostelen, U geren zien gelyk Petrus en Magdalena, Ja, U vereerlyken, als ’t zou noodig zyn, ten pande van ons bloed en leven, gelyk Bethlehem’s onnoozele kinderen, de uitgelezen eerstelingen der glorieryke martelaren. Alzoo zouden wy immers ook weerdig zyn van uwen nieuwen naam te dragen, van aangenomen te zyn van den allerhoogsten; weerdig van, als ware kinderen, bestempeld met het allerheiligste bloed van het onbevlekt Lam bevryd te zyn van het verdelgende zweerd, en geleid door de Roode Zee van ‘t aardsche leven, onder de geleidende hand van uwen goddelyken stadhouder gelukkiglyk aan te komen in ‘t vierig gewenschte Land van Belofte – in ‘t Land overvloeijende van melk en honing -*p1en de heerlykheid van de eeniggeboren van den vader te aanschouwen schitterender schooner en klaarder als door zyne wonderdaden, veel luisterlyker nog als op den Heiligen Berg, daar in de eeuwige woonsteden van ‘t beloofde, hemelsch Jerusalem.

Heule 1867.
H.A. De Badts

Noten

[1] Vertaling Paul Thoen (Latijn): deze trappen van vergelijking van het bijwoord van 'instans' zijn een formule uit de oudere gerechtelijke taal: 'Met aandrang, met nog meer aandrang, met de grootste aandrang
[2] Hiermee vraagt De Badts Gezelle naar een Vlaamse vertaling van een “Vegilla en Stabat”-tekst. Vexilla Regis is een Latijnse hymne die deel uitmaakt van de liturgie van Passiezondag.

Stabat mater: een middeleeuws-Latijnse gedicht op Maria en haar smart om de gekruisigde Christus. Het is genoemd naar de beginwoorden van het gedicht, Stabat mater dolorosa.

[3] H.A.D.B., Moises en Jesus. In: Rond den Heerd: 10 (1875) 4, p.31
[4] onderstreept met vraagteken in kantlijn
[5] Dit is het einde in Rond den Heerd
[6] Vertaling Pault Thoen (Latijn): Wat volgt is een omschrijving betreffende bepaalde passages uit het begin van het evangelie van de heilige Johannes I.1-14.

Register

Correspondenten

NaamDe Badts, Hendrik Augustijn
Datums° Poperinge, 10/12/1837 - ✝ Dudzele, 19/11/1898
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; auteur; vertaler
BioDe Badts werd geboren te Poperinge op 10/12/1837 als zoon van Pieter De Badts en Euphemia Lazoore. Hij studeerde aan het grootseminarie te Brugge, waar hij op 19/12/1863 tot priester is gewijd. Eerst kreeg hij een opdracht als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, van januari tot augustus 1864. Op 19/08/1864 werd hij benoemd tot onderpastoor in Voormezele bij Ieper. Na 18 maanden aldaar, werd hij op 17 maart 1866 benoemd tot onderpastoor in de Sint-Eutropiusparochie te Heule. Na zeven jaar volgde op 12 juli 1873 zijn benoeming tot onderpastoor van de Sint-Amandus- en Sint-Blasiusparochie te Waregem. Hij verbleef daar tot 29/10/1877. Toen werd hij naar Brugge geroepen als onderpastoor voor de O.-L.-Vrouwekerk en bleef dat tot 6 juni 1883. Diezelfde dag werd hij aangesteld tot pastoor van de Sint-Audomarusparochie in Bissegem, waar hij die functie uitoefende tot 7 mei 1885. Ten slotte werd hij pastoor van de parochie Sint-Pieters-in-de-banden te Dudzele: van 7 mei 1885 tot aan zijn dood op 19 november 1898. Hij had goede contacten met Guido Gezelle, was correspondent voor diens ’t Jaer 30 en schreef bijdragen voor Rond den Heerd. Hij schreef een Latijns werk en publiceerde Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Rond den Heerd; 't Jaer 30
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamDe Badts, Hendrik Augustijn
Datums° Poperinge, 10/12/1837 - ✝ Dudzele, 19/11/1898
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; auteur; vertaler
BioDe Badts werd geboren te Poperinge op 10/12/1837 als zoon van Pieter De Badts en Euphemia Lazoore. Hij studeerde aan het grootseminarie te Brugge, waar hij op 19/12/1863 tot priester is gewijd. Eerst kreeg hij een opdracht als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, van januari tot augustus 1864. Op 19/08/1864 werd hij benoemd tot onderpastoor in Voormezele bij Ieper. Na 18 maanden aldaar, werd hij op 17 maart 1866 benoemd tot onderpastoor in de Sint-Eutropiusparochie te Heule. Na zeven jaar volgde op 12 juli 1873 zijn benoeming tot onderpastoor van de Sint-Amandus- en Sint-Blasiusparochie te Waregem. Hij verbleef daar tot 29/10/1877. Toen werd hij naar Brugge geroepen als onderpastoor voor de O.-L.-Vrouwekerk en bleef dat tot 6 juni 1883. Diezelfde dag werd hij aangesteld tot pastoor van de Sint-Audomarusparochie in Bissegem, waar hij die functie uitoefende tot 7 mei 1885. Ten slotte werd hij pastoor van de parochie Sint-Pieters-in-de-banden te Dudzele: van 7 mei 1885 tot aan zijn dood op 19 november 1898. Hij had goede contacten met Guido Gezelle, was correspondent voor diens ’t Jaer 30 en schreef bijdragen voor Rond den Heerd. Hij schreef een Latijns werk en publiceerde Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Rond den Heerd; 't Jaer 30

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamHeule
GemeenteKortrijk

Naam - persoon

NaamDe Badts, Hendrik Augustijn
Datums° Poperinge, 10/12/1837 - ✝ Dudzele, 19/11/1898
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; auteur; vertaler
BioDe Badts werd geboren te Poperinge op 10/12/1837 als zoon van Pieter De Badts en Euphemia Lazoore. Hij studeerde aan het grootseminarie te Brugge, waar hij op 19/12/1863 tot priester is gewijd. Eerst kreeg hij een opdracht als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, van januari tot augustus 1864. Op 19/08/1864 werd hij benoemd tot onderpastoor in Voormezele bij Ieper. Na 18 maanden aldaar, werd hij op 17 maart 1866 benoemd tot onderpastoor in de Sint-Eutropiusparochie te Heule. Na zeven jaar volgde op 12 juli 1873 zijn benoeming tot onderpastoor van de Sint-Amandus- en Sint-Blasiusparochie te Waregem. Hij verbleef daar tot 29/10/1877. Toen werd hij naar Brugge geroepen als onderpastoor voor de O.-L.-Vrouwekerk en bleef dat tot 6 juni 1883. Diezelfde dag werd hij aangesteld tot pastoor van de Sint-Audomarusparochie in Bissegem, waar hij die functie uitoefende tot 7 mei 1885. Ten slotte werd hij pastoor van de parochie Sint-Pieters-in-de-banden te Dudzele: van 7 mei 1885 tot aan zijn dood op 19 november 1898. Hij had goede contacten met Guido Gezelle, was correspondent voor diens ’t Jaer 30 en schreef bijdragen voor Rond den Heerd. Hij schreef een Latijns werk en publiceerde Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Rond den Heerd; 't Jaer 30
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Naam - plaats

NaamHeule
GemeenteKortrijk

Titel - ander werk

TitelDe vermeerderde lusthof des gemoeds, met de samenspraaken der wandelende ziele met Adam, Noach en Simon Cleophas, vervattende de geschiedenissen, van de schepping der weereld af, tot op, en na de verwoesting van Jerusalem
AuteurSchabaelje, Jan Philipsz
Datum1724
PlaatsAmsterdam
UitgeverWed. B. Visscher

Titel15/12/1867, Heule, Hendrik Augustijn De Badts aan [Guido Gezelle]
EditeurJan Geens
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderDe Badts, Hendrik Augustijn
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum15/12/1867
VerzendingsplaatsHeule (Kortrijk)
AnnotatieLocatie origineel: brief is aanwezig in Erfgoedbibliotheek Westflandrica (Kortrijk) 12AB42 /17 (recto); Afbeelding: Trezoor, Westflandrica (Kortrijk)
Gepubliceerd infragment van bijlage gepubliceerd in: H.A.D.B., Moises en Jesus. In: Rond den Heerd: 10 (1875) 4, p.31
Fysieke bijzonderheden
Drager enkel vel [?]; bijlage: 4 enkele vellen [?], afmetingen [?]
wit [?]
papiersoort: brief: 1 zijde beschreven ; bijlage: 9 zijden beschreven (het einde van de bijlage staat omgekeerd onder de brief geschreven), inkt
Staat volledig
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsKortrijk
BewaarplaatsErfgoedbibliotheek Westflandrica (Kortrijk)
ID GezellearchiefErfgoedbibliotheek Westflandrica (Kortrijk) 12AB42 /17 (recto)
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|25949
Inhoud
IncipitInstanter, instantius, intantiss[ime]. Wanneer zal het u believen
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.