De Deugd
Tota licet veteres, exornent undique cerae
atria nobilitas sola est, atque unica virtus
Juven. Sat. 8[1]
'T en is noch geld noch goed of 't is gelijk wat op aarde
dat iemand edeldom en ware grootheid leent:
de Deugd, de Deugd alleen. - ô Kendet gy haar waarde! -
is oprechte edeldom, die tevens grootheid eent.
al waar gansch uw paleis met 't Eerekruis behangen
en lauwerkroon versierd, - getuigen van uw' moed
en van de dapperheid uws geslachts, aan te vangen
van in de Middeleeuw, - Allerberoemste Bloed!
Indien gegronde Deugd haar’ luister niet laat glanzen
op uw prachtig blazoen en al dien grootheidslof,
Geen' prys hecht ik er aan, 'K maak niet van al uw' kranzen
want deugd is edeldom, al 't ander is maar stof.
Heule. O.L.V. Onbevlekt 1868.
H.A. De Badts pbr.p2Reist, vriend, al waar gy reizen meugt,
Het beste reisgeld is de deugd
Vader Cats.
Pulchre a quidam dictum
Ipsa quidem virtus sibimet pulcherrima merces[2]
dat is:
Ja zeker is de deugd haar eigen schoonste loon