<Resultaat 335 van 2074

>

p1
H A DeBadts

Opening van het algemeen Vatikaansch Concilie. Zyt zoo goed in dezen nummer het schoon stuk van Mr. Debo te geven - ‘t zal allerbest gekomen zyn – en zoo zal het bewaard blyven.

-

R.D.H. heeft reeds verscheide bewysstukken gegeven van het sterk geloof onzer voorouders aan de Onbevlekte Ontvangenis der allerheiligste Maagd Maria. (lees 3e jaar bl.9)[1]

Wilden wy nog een weinig opzoek doen, zouden wy, ik twyfel er niet aan, in elke diergelyke vrome getuigenissen by onze nederlandsche voorvaderen tegenkomen.

Twee stukjes der voorledene eeuw laat ik hier volgen, gy kunt er gebruik van maken, als het te passe komt. Nu zou men schier niet klaarder noch schooner kunnen spreken.

Het eerste vertaling uit: Litaniae Lauretanae... à Francisco Xaverio Dornn (1750) Decano, et praedicatore ordinario in Fridberg.
1°. Pag 15. Mater purissima
2°. Pag 69. Festo Immaculatae conceptionis Mariae Punita meditationis

Het tweede uit: Stigtelyke uytbreiding der Litanie van O.L. Vrouwe van Loretten.p2In ‘t ligt gegeven door M.V.D.L.
Tot Brussel
By J.J. Boucherie, boekdrucker ende boek-verkooper in de Keysers-straet.

(op ‘t einde van ‘t boekje)
Approbatie
Mechelen den 26 October 1760
J.F. Foppens Canon. Grad. Archidiac. Mechl. L.C.

(op de eerste bladzyde)
Ex Libris Fisco med: Lic:

tekening ex libristekening ex libris

Geheel ‘t boekje op rym gestelt in ‘t vlaamsch is in latynsche verzen overgezet door wien? waarschynlyk door den eersten eigenaar zelve van ‘t boekje want ‘t geschrift gelykt styf elkander, te weten, de versen aan: Ex Libris… Fisco...

p3

Mater purissima!

Consideratio.

I.

Maria non immerito cum luna comparari potest, utpote quae a Sacra Scriptura vocatur Pulchra ut luna, lunamque sub pedibus habere dicitur. Porro per hoc nihil aliud denotatur, quam puritas Mariae, de qua etiam invidus aliquis Argus dicere debet: Tota pulchra es, & macula non est in te. Nimirum Deus semper puritatis amans erat; Sic Arca purissimo vestiebatur auro; plateas coeli vidit Joannes pretiosissimis coruscantes lapidibus; imo maculatas oves a Sacrificio exclusit Dominus; quis igitur prudenter dubitet, quin etiam Matrem purissimam elegerit Deus?

II.

Notandum hic, quod Maria dicatur Tota pulchra; ex quo infertur, quod nulla omnino,nec originalis peccati macula in illa fuerit. Rationem si consulamus, hanc veritatem dictabit; quaeso! quis credat, Christum elegisse Matrem, quae cum Eva fuit inobediens ? quae contra p4prohibitionem divinam manum ad pomum vetitum extendit ? quae etiam ad tempus sub potestate diaboli fuit? Certe Rex Assuerus ex omnibus puellis pulcherrimam elegit; ita pie credi potest. Christum purissimam sibi Matrem elegisse, quae tota pulchra, hoc est, etiam sine macula peccati originalis fuit.

III.

Juxta textum subscriptum quod Deus purificavit, tu commune ne dixeris; Si igitur Deus elegit Matrem puram, non fuit communiter pura , sed ita pura , ut haec puritas nulli communis sit. Sicut igitur Joannes in utero Matris ab originali peccato jam fuit purificatus, ita Maria tanquam Mater Dei majori digna gratia sine dubio a peccato originali omnino praeservata fuit; alias ipsius puritas communis fuisset, & vix major puritate Joannis.

Oratio.

O Maria! Tota pulchra, & purissima Mater! ego Immaculatam Conceptionem tuam firmiter credo, defendo , & judico, te similem esse agro illi AEgyptiaco, p5qui ab omni onere & tributo immunis erat ; templo Salomonis , in cujus aedificatione nullus mallei ictus audiebatur; soli orienti coelo sereno sine ulla nebula; & simul rogo: ah! purissima Mater! quae odisti peccatum, non autem peccatores ; maculas, non autem maculatos , nunquam oculos tuos a me averte, sed impetra mihi, ut purus & sine macula peccati gravis e vita discedam. O Maria!

Mater purissima! Ora pro nobis!p6Iets van de prente[2]

afbeelding van Maria met Jezus in de hemel die bekeken wordt door twee personen met een telescoop, met opschriften:Mater purissima!De allerh. Maagd met het kind Jesus xxx xxx xxx dat een lelietje in zyn rechter handje houdtPulchra ut lunaTota pulchra esMacula non est in teDeus purificavit tu commune ne dixeris xxx Xo

Allerreinste Moeder!

Bemerking

I.

Maria kan niet zonder reden met de maan vergeleken worden, aangezien dat zy door de Heilige Schriftuur genoemd wordt Schoon als de maan, en dat zy de maan onder hare voeten gezeid is te hebben. Nochtans daardoor wordt niet anders beteekend als de reinheid van Maria van welke zelfs een afgunstige Argus moet zeggen: Gy zyt geheel schoon, en gene vlek is in U. Ongetwyfeld was God altijd minnaar der reinheid; Zoo was de Ark met allerpuurste goud bekleed; de straten des hemels zag Joannes van allerkostelykste gesteenten blinken; ja zelf de geplekte schapen sloot God van de slachtofferande uit; wie zal dan met voorzichtigheid twyfelen of God heeft ook eene allerreinste Moeder gekozen?

II.

Het is hier te bemerken, dat Maria gezeid is Geheel schoon; waaruit volgt dat geene hoegenaamde, zelfs niet de vlek der erfzonde in haar geweest is. Indien wy de rede te rade gaan, zal zy ons deze waarheidp7vorenhouden; ik vraag het u! Wie zal geloven dat Christus eene Moeder verkozen heeft, die met Eva ongehoorzaam is geweest? die tegen het goddelyk verbond de hand naar de verboden vrucht heeft uitgesteken? Die zelfs voor eenen tyd onder de macht des duivels geweest is? Zekerlyk koos de koning Assuerus de schoonste onder al de dochters; zoo ook mag men godvruchtiglyk geloven, (moet men vastelyk geloven, zou men nu zeggen) dat Christus zich eene allerreinste Moeder verkozen heeft, die geheel schoon , dat is, die zelfs zonder de vlek der erfzonde geweest is.

III.

Volgens den ondergeschreven tekst Wat God gereinigd heeft, noem dat niet gemeen; indien dus God eene reine Moeder verkoren heeft, is zy niet gemeenlyker wyze rein geweest, maar zoo rein, dat hare reinheid niemand gemeene is. Gelyk dus Joannes van in den schoot zyner Moeder van de erfzonde reeds gereinigd geweest is, zoo is Maria als Moeder Gods weerdig van eene meerdere genade, zonder twyfel van de erfzonde teenemaal bevryd geweest; anderzins ware hare reinheid gemeene geweest, en schier niet meerder dan de reinheid van Joannes.

Gebed.

O Maria! Geheel schoon, en allerreinste Moeder! Ik geloof vastelyk uwe Onbevlekte Ontvangenis, ik verdedig Haar, en ik oordeel dat gy gelyk zyt aan dat land van Egypte dat van allen last en schatting vry was; aan den tempel van Salomon, in welkers bouwing geen een hamerslag gehoord wierd; aan de zon opryzende in den helderen hemel zonder het minste wolkje; en ter zelfder tyd smeek ik U: ach! Allerreinste Moeder! Die de zonde gehaat hebt, maar niet de zondaren; de smetten, maar niet de besmetten, keer nooit uwe oogen van my af, maar verwerf my, dat ik rein en zonder vlek van zware zonde uit het leven moge scheiden. O Maria!

Allerreinste Moeder! Bid voor ons!

p8

Festo
Immaculatæ Conceptionis Mariae.

Puncta Meditationis.

1. Potuit Deus praeservare Matrem suam a peccato originali, quis enim hoc deneget Divinae omnipotentiæ? decuit etiam eam praeservare, quia Maria Mater Dei erat; Doctrina: ergo dicendum est, quod Deus eam actu praeservaverit, aut quod non fecerit, quod decuit, quod ultimum Deo derogat.

2. Sine dubio verba illa sponsi coelestis: Tota pulchra es, & macula non est in te, intelligi debent de Maria; Doctrina: Si igitur peccati originalis non fuisset expers, non posset dici tota pulchra, & revera macula in illa fuisset.

3. Esther a lege Regis Assueri, vi cujus omnes Judaei ad mortem damnati sunt, exempta fuit; Doctrina: Pariter Maria per Estherem figurata a peccato originali praeservata fuit.

4. Per peccatum originale homo daemonis mancipium fit, ejusque potestati subjicitur; Doctrina: Igitur indecens fuisset, si Deus factus esset Matris illius filius, quae aliquando etiam unico tantum momento subjecta fuit daemoni.

Oratio.

O Maria! purissima Filia Dei Patris! inviolata Mater Dei Filii, immaculata Sponsa Spiritus Sancti! gloriosissima victrix serpentis infernalis! speculum sine omni macula! Lilium inter spinas! ego firmiter credo, te non solum ab omni peccato actuali, sed etiam a peccato originali immunem fuisse, & hinc immaculatam tuam Conceptionem, quantum possum, semper defendam, ac praedicabo; Ah! effice o Virgo immaculata! ut anima mea sine macula peccati gravis e corpore meo discedat, & sic a Christo Judice ad dexteram, nempe inter oves collocetur, Amen.p9Feestdag
der onbevlekte ontvangenis
van Maria

Punten der Overweging

1. God kon zyne Moeder van de erfzonde bevrijden, wie immers zal dat aan de Goddelyke almogendheid ontzeggen? Het betaamde ook haar te bevryden, omdat Maria de Moeder Gods was; Leering: Dus men moet zeggen, dat God haar inderdaad ervan bevryd heeft, of dat Hy niet gedaan heeft, hetgeen betaamde, en dat laatste is God te kort doen.

2. Zonder twyfel deze woorden van den hemelschen bruidegom: Gy zyt geheel schoon, en geene vlek is in U, moeten van Maria verstaan zijn; Leering: Indien zy bygevolg van de erfzonde niet vry is geweest, zou zy niet geheel schoon mogen gezeid worden, en in der daad zou er in haar eene vlek geweest zyn.

3. Esther is van de wet van Koning Assuerus ontslegen geweest, uit welkers kracht al de Joden ter dood veroordeeld geweest zyn; Leering: Van ‘s gelyke is Maria door Esther afgebeeld van de erfzonde behoed geweest.

4. Door de erfzonde wordt de mensch de slaaf des duivels, en aan zyne macht onderworpen; Leering: Dus zou het onbetaamlyk geweest zyn, had God de zoon van zulk eene Moeder geweest, die eens zelfs eenen enkelen oogenblik, aan den duivel onderworpen geweest is.

Gebed

O Maria! Allerreinste Dochter van God den Vader! ongeschondene Moeder van God den Zoon, onbevlekte Bruid van den Heiligen Geest! Allerroemrykste overwinster van het helsch serpent! Spiegel zonder alle vlek! Lelie tusschen de doornen! Ik geloof vastelyk, dat gy niet alleen van alle dadelyke zonde, maar ook van de erfzonde bevryd zyt geweest, en daarom zal ik uwe onbevlekte Ontvangenis, zoveel ik vermag, altyd vorenstaan en verkondigen; Ach! Doet toch ô Maagd onbevlekt! dat myne ziel zonder vlek van zware zonde uit myn lichaam moge scheiden, en alzoo van Christus den Rechter aan de rechterhand, te weten onder de schapen moge geplaatst zyn. Amen.

p10

Stigtelyke uijtbreiding
der Litanie
van O.L. Vrouwe
van Loretten.
Op rym gestelt – enz.

Alder-puurste moeder
Heel ‘t menschelyk geslagt in Adam
heeft gezondigt,
Nogtans van U alleen, Maria
word verkondigt
Dat gy, hier van bevryd, zyt
schoonder als de Maan,
En Sterren die men ‘s nagts ziet in
den Hemel staan.
‘T betaamde dat de Maagd uit dui-
send uitgelesen,
Van eeuwig voorbeschikt om Moeder
Godts te wesen,
Door zulke zuiverheid zou blinken,
dat na Godt
Nooit diergelyke aan mensch of
Engel viel te lot.

---

Op papier in ‘t boekje verbonden vinde ik in geschrift deze verzen zoo vertaald in 1779, gelyk heel de litanie.

Heu! totum mortale genus peccavit in Adam;
Tu tamen o Mater crimine sola cares:
Pulchrior es luna, nocturnaque sidera vincis
omni labe carens, virgo nitore tuo.
Te decuit tantus nitor o purissima Mater
major ut angelicis non queat esse choris
Sors haec una tibi est, quae mater numinis esse
debebas: macula virgo cares.


Noten

[1] Dagwijzer; In: Rond den Heerd: 3 (1867) 2, p.9
[2] Vergelijk originele afbeelding:

Register

Correspondenten

NaamDe Badts, Hendrik Augustijn
Datums° Poperinge, 10/12/1837 - ✝ Dudzele, 19/11/1898
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; auteur; vertaler
BioDe Badts werd geboren te Poperinge op 10/12/1837 als zoon van Pieter De Badts en Euphemia Lazoore. Hij studeerde aan het grootseminarie te Brugge, waar hij op 19/12/1863 tot priester is gewijd. Eerst kreeg hij een opdracht als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, van januari tot augustus 1864. Op 19/08/1864 werd hij benoemd tot onderpastoor in Voormezele bij Ieper. Na 18 maanden aldaar, werd hij op 17 maart 1866 benoemd tot onderpastoor in de Sint-Eutropiusparochie te Heule. Na zeven jaar volgde op 12 juli 1873 zijn benoeming tot onderpastoor van de Sint-Amandus- en Sint-Blasiusparochie te Waregem. Hij verbleef daar tot 29/10/1877. Toen werd hij naar Brugge geroepen als onderpastoor voor de O.-L.-Vrouwekerk en bleef dat tot 6 juni 1883. Diezelfde dag werd hij aangesteld tot pastoor van de Sint-Audomarusparochie in Bissegem, waar hij die functie uitoefende tot 7 mei 1885. Ten slotte werd hij pastoor van de parochie Sint-Pieters-in-de-banden te Dudzele: van 7 mei 1885 tot aan zijn dood op 19 november 1898. Hij had goede contacten met Guido Gezelle, was correspondent voor diens ’t Jaer 30 en schreef bijdragen voor Rond den Heerd. Hij schreef een Latijns werk en publiceerde Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Rond den Heerd; 't Jaer 30
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamDe Badts, Hendrik Augustijn
Datums° Poperinge, 10/12/1837 - ✝ Dudzele, 19/11/1898
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; auteur; vertaler
BioDe Badts werd geboren te Poperinge op 10/12/1837 als zoon van Pieter De Badts en Euphemia Lazoore. Hij studeerde aan het grootseminarie te Brugge, waar hij op 19/12/1863 tot priester is gewijd. Eerst kreeg hij een opdracht als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, van januari tot augustus 1864. Op 19/08/1864 werd hij benoemd tot onderpastoor in Voormezele bij Ieper. Na 18 maanden aldaar, werd hij op 17 maart 1866 benoemd tot onderpastoor in de Sint-Eutropiusparochie te Heule. Na zeven jaar volgde op 12 juli 1873 zijn benoeming tot onderpastoor van de Sint-Amandus- en Sint-Blasiusparochie te Waregem. Hij verbleef daar tot 29/10/1877. Toen werd hij naar Brugge geroepen als onderpastoor voor de O.-L.-Vrouwekerk en bleef dat tot 6 juni 1883. Diezelfde dag werd hij aangesteld tot pastoor van de Sint-Audomarusparochie in Bissegem, waar hij die functie uitoefende tot 7 mei 1885. Ten slotte werd hij pastoor van de parochie Sint-Pieters-in-de-banden te Dudzele: van 7 mei 1885 tot aan zijn dood op 19 november 1898. Hij had goede contacten met Guido Gezelle, was correspondent voor diens ’t Jaer 30 en schreef bijdragen voor Rond den Heerd. Hij schreef een Latijns werk en publiceerde Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Rond den Heerd; 't Jaer 30

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Naam - persoon

NaamDe Badts, Hendrik Augustijn
Datums° Poperinge, 10/12/1837 - ✝ Dudzele, 19/11/1898
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; auteur; vertaler
BioDe Badts werd geboren te Poperinge op 10/12/1837 als zoon van Pieter De Badts en Euphemia Lazoore. Hij studeerde aan het grootseminarie te Brugge, waar hij op 19/12/1863 tot priester is gewijd. Eerst kreeg hij een opdracht als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, van januari tot augustus 1864. Op 19/08/1864 werd hij benoemd tot onderpastoor in Voormezele bij Ieper. Na 18 maanden aldaar, werd hij op 17 maart 1866 benoemd tot onderpastoor in de Sint-Eutropiusparochie te Heule. Na zeven jaar volgde op 12 juli 1873 zijn benoeming tot onderpastoor van de Sint-Amandus- en Sint-Blasiusparochie te Waregem. Hij verbleef daar tot 29/10/1877. Toen werd hij naar Brugge geroepen als onderpastoor voor de O.-L.-Vrouwekerk en bleef dat tot 6 juni 1883. Diezelfde dag werd hij aangesteld tot pastoor van de Sint-Audomarusparochie in Bissegem, waar hij die functie uitoefende tot 7 mei 1885. Ten slotte werd hij pastoor van de parochie Sint-Pieters-in-de-banden te Dudzele: van 7 mei 1885 tot aan zijn dood op 19 november 1898. Hij had goede contacten met Guido Gezelle, was correspondent voor diens ’t Jaer 30 en schreef bijdragen voor Rond den Heerd. Hij schreef een Latijns werk en publiceerde Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Rond den Heerd; 't Jaer 30
NaamDe Bo, Leonard Lodewijk
Datums° Beveren-Leie, 27/09/1826 - ✝ Poperinge, 25/08/1885
GeslachtMannelijk
Beroephulppriester; leraar; pastoor; deken; auteur; taalkundige; botanicus
BioLeonard Lodewijk De Bo werd geboren als enige zoon van Ludovicus De Bo, landbouwer, en Amelia Lemayeur. Na schitterende middelbare studies aan het College van Tielt begon hij in oktober 1846 zijn seminariestudies aan het grootseminarie te Brugge. Op 15 maart 1851 werd hij te Brugge tot priester gewijd. Van 11 april tot 1 oktober 1851 was hij coadjutor (hulppriester) in de parochie Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen te Ver-Assebroek. Op 1 oktober 1851 werd hij leraar in de poesis- en retoricaklassen van het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, een functie die hij 22 jaar lang zou uitoefenen, tot 9 juli 1873, toen hij werd aangesteld als pastoor van de parochie Sint-Petrus en Sint-Paulus te Elverdinge (09/071873 – 27/09/1882). Nadien werd hij pastoor van de parochie Onze-Lieve-Vrouw te Ruiselede (27/09/1882 – 22/04/1884). Op 22 april 1884 werd hij, hoewel hij al ziek was, nog overgeplaatst naar de parochie Sint-Bertinus te Poperinge waar hij pastoor-deken was, een overplaatsing die hij niet echt zag zitten. Hij overleed overigens al het jaar nadien. Reeds als seminarist verzamelde De Bo de West-Vlaamse woordenschat. Zijn levenswerk, het West-Vlaamsch Idioticon, waarin meer dan 25.000 woorden en uitdrukkingen uit de West-Vlaamse taal verzameld en verklaard worden, verscheen van 1870 tot 1873, gevolgd door een tweede, bijgewerkte uitgave in 1890-1892. De Bo leerde Guido Gezelle in 1850 in het grootseminarie te Brugge kennen; zij werden goede vrienden en werkten hecht samen rond de studie van de West-Vlaamse taal. De Bo werkte actief mee aan o.a. Loquela en Rond den Heerd. Postuum verschenen nog Schatten uit de volkstaal (1887) en De Bo’s Kruidwoordenboek, het resultaat van zijn levenslange botanische activiteiten.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); medewerker Rond den Heerd; medewerker Loquela; gelegenheidsgedichten
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelRond den Heerd. Een leer-en leesblad voor alle lieden.
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelLitania Lauretana ad Beatae Virginis caelique reginae Mariae honorem et gloriam.
AuteurDornn, Franciscus Xaverius
Datum1750
PlaatsAugustae Vindelicorum (Ausburg)
UitgeverJoannis Baptistae Burckhart
TitelStigtelyke uytbreiding der litanie van O.L. Vrouwe van Loretten
AuteurM.V.D.L.
Datum1760
PlaatsBrussel
UitgeverJJ. Boucherie

Titel08/12/1869, s.l., Hendrik Augustijn De Badts aan [Guido Gezelle]
EditeurJan Geens
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderDe Badts, Hendrik Augustijn
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum08/12/1869
Verzendingsplaatss.l.
AnnotatieBriefversie van datering: Woensdag. 8. O.L.V. onbevlekt ontvangen.. Locatie origineel: brief is aanwezig in Erfgoedbibliotheek Westflandrica (Kortrijk) 12AB42 /42; Afbeelding: Trezoor, Westflandrica (Kortrijk)
Fysieke bijzonderheden
Drager enkel vel [?]; bijlagen [?], afmetingen [?]
wit [?]
papiersoort: 2 zijden beschreven [?]; 2 bijlagen: 8 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Vormelijke bijzonderheden Twee bijlages: 1) Mater purissima 2) Festo Immaculatæ Conceptionis Mariae
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsKortrijk
BewaarplaatsErfgoedbibliotheek Westflandrica (Kortrijk)
ID GezellearchiefErfgoedbibliotheek Westflandrica (Kortrijk) 12AB42 / 42
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|25959
Inhoud
IncipitOpening van het algemeen Vatikaansch Concilie
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.